Wat is de betekenis van Gezegend?

2025-07-20
Nederlandstalige WikiWoordenboek

Wiktionary (2019)

gezegend

gezegend - Werkwoord 1. voltooid deelwoord van zegenen gezegend - Bijvoeglijk naamwoord 1. gelukkig en tevreden Hij verkeerde in de gezegende omstandigheden dat hij rijk en gezond was en ook nog een leuke vrouw had. 2. (van jonge vrouwen) gezegende omstandigheden: zwanger zi...

2025-07-20
Muiswerk Educatief

Muiswerk Educatief (2017)

gezegend

gezegend - bijvoeglijk naamwoord uitspraak: ge-ze-gend 1. blij en tevreden ♢ hij is een gezegend mens 1. daar ben je mee gezegend [spottende reactie als iemand iets vervelends is overkomen]...

2025-07-20
Woordenboek van populaire uitdrukkingen

Marc de Coster (1998)

Gezegend

in -e omstandigheden zwanger. Deze volkse uitdr., die tegenw. wat archaïsch overkomt, heeft wellicht een bijbelse oorsprong: een verwijzing naar de woorden van de aartsengel Gabriël tot Maria: ‘Gij zijt gezegend onder de vrouwen’ (Lucas 1:28). Vgl. Duits gesegnetes Leibes.

2025-07-20
Verklarend handwoordenboek der Nederlandse taal

M. J. Koenen's (1937)

gezegend

bn. (zegenrijk, gelukkig, rijk); een gezegend gevolg; wees gezegend! een gezegende oogst; gezegend met.

2025-07-20
Modern Woordenboek

Jozef Verschueren (1930)

gezegend

(gə’ze:gənt) bn. 1. geprezen, geloofd : zijt gij (Maria) onder de vrouwen;zij de held. 2. zegenrijk: een uur. 3. begenadigd : de -e des Heren; in de -e ouderdom van negentig jaren, op de hoge ouderdom. 4. overvloedig, rijk : een -e oogst. → omstandigheid, staat, toestand.

2025-07-20
Christelijke encyclopedie

F.W. Grosheide (1926)

Gezegend

De oorspronkelijke woorden beteekenen in de Schrift zoowel gezegend als geprezen. Van God en Christus gebruikt, wordt er een lofprijzing, verheerlijking, meê bedoeld (Gen. 9 : 26; 14 : 20; Ex. 18 : 10; 1 Sam. 23 : 32, 39; 1 Kon. 5:7; Matth. 21 :9; 23:39; Marc. 11 : 9; 14 : 61; Luc. 13 : 35; 19 : 38; Joh. 12 : 13). Hetzelfde woord, den lof van...

2025-07-20
Oosthoek Encyclopedie

Oosthoek's Uitgevers Mij. N.V (1916-1925)

gezegend

bn. en bw. (-er, -st), 1. geloofd, geprezen; — hij die komt in de naam des Heren (Luc. 13,35); in — aandenken blijven, van afgestorvenen; 2. zegenrijk: de gezegende invloed die van hem uitgaat; 3. begenadigd, gelukkig: leef -; een gezegende streek; in gezegende omstandigheden verkeren, zwanger zijn; hij overleed op de gezegende leefti...

2025-07-20
Groot woordenboek der Nederlandsche taal

J.H. van Dale (1898)

Gezegend

GEZEGEND, bn. bw. (-er, -st), geloofd, geprezen gezegend is hij die komt in den naam des Heeren; in gezegend aandenken blijven, van afgestorvenen; — zegenrijk de gezegende invloed die van hem uitgaat; — begenadigd, beweldadigd, gelukkig leef gezegend; een gezegende streek; een gezegend huishouden; — in gezegende omstandigheden v...

Wil je toegang tot alle 12 resultaten?

Ja, ik word vriend van Ensie!
2025-07-20
Prisma Groot Woordenboek Nederlands

Unieboek | Het Spectrum (2025)