fout, (divers)
v./ m. (-en), 1. gebrek, verkeerde eigenschap: geen mens is zonder fouten; iemand op zijn fouten wijzen; (gew.) dat is uw —, schuld; in — zijn, in gebreke zijn, de schuld zijn, verkeerd gedaan hebben; van dieren en zaken gezegd met betrekking tot de welstand en de bruikbaarheid: een hangende staart is een — bij dit honderas; het e...