consĕquor
sĕcūtus (sĕquūtus) sum, dep. (3); I. in ’t alg., volgen, achterna gaan; vervolgen, nazetten. | overdr., (van tijd) onmiddellijk volgen, - na iets gebeuren; van iets het onmiddellijke gevolg zijn, uit iets voortspruiten; logisch uit iets volgen, van iets het logisch gevolg zijn; (een zienswijze, voorschrift enz.) streng volgen, - opvolgen, zic...