Assurgo
(adsurgo), surrexi, surrectum (3), I. (van personen) zich oprichten, zich verheffen, opstaan, a. in ‘t alg., van liggenden en zittenden, vooral als eerbewijs, assurgere alci, Cic., en alleen assurgere, Suet.; poët., firmissimis vinis, onderdoen voor, Verg. b. in ’t bijz., eig., (van het ziekbed) opstaan, hers...