Algemeen Nederlands Woordenboek

Algemeen Nederlands Woordenboek (2009-heden)

Gepubliceerd op 30-05-2017

zomerhalfjaar

betekenis & definitie

halfjaar waarin de zomer valt.

periode van zes maanden waarin de zomer valt en die, afhankelijk van de gehanteerde berekening, begint in maart, april of mei; halfjaar waarin de zomer valt.

Voorbeelden:
Ons winterhalfjaar (23 september-21 maart = 179 dagen) is korter dan ons zomerhalfjaar (21 maart-23 september = 186 dagen).
http://nl.wikibooks.org/wiki/Kosmografie/Bewegingen_van_de_aarde_en_de_maan, 2012

Het karakter van de weersverschijnselen in Nederland hangt in sterke mate af van het seizoen. Dit geldt niet alleen voor de temperatuur, maar ook voor de buiigheid van neerslag, voor mist, wind, onweer en talloze andere verschijnselen. De grootste verschillen treden uiteraard op tussen zomer en winter. Daarom wordt in de hier gepresenteerde meetreeksen vaak onderscheid gemaakt tussen het zomerhalfjaar (april t/m september) en het winterhalfjaar (oktober t/m maart).
http://www.knmi.nl/onderzk/index-nl.html

De minimale concentratie van opgelost zuurstof in het pelagiaal van de Zeeschelde mag niet minder dan 5 mg zuurstof/L bedragen in het zomerhalfjaar (1 mei - 30 oktober) en mag niet minder dan 6 mg zuurstof/L bedragen in het winterhalfjaar (1 november - 30 april).
http://www.scheldemonitor.be/indicatoren/pdf/SIF_zuurstofhuishouding.pdf

Natuurmonumenten laat het hele jaar IJslandse paarden en runderen in Kampina rondlopen. In het zomerhalfjaar (mei tot november) lopen er meer runderen dan in het winterhalfjaar.
http://www.jacoplaza.nl/mwo/mainframe/oisterwijk_huisvennenroute.html

< >