Algemeen Nederlands Woordenboek

Algemeen Nederlands Woordenboek (2009-heden)

Gepubliceerd op 29-10-2020

tuinfluiter

betekenis & definitie

inheemse zangvogel.

inheemse zangvogel met een bruine rug en een geelbruine onderzijde die vooral voorkomt in gebieden met een dichte begroeiing.

Voorbeelden:
Drie Duitse biologen van de universiteit van Frankfort hebben proeven verricht met de tuinfluiter (Sylvia borin), een charmant zangvogeltje, dat in de zomer in onze contreien tuinen en parken opluistert. Van bar weer houdt de tuinfluiter echter niet. In de loop van augustus en september vat hij de tocht naar het zuiden aan. Pas ten vroegste eind april zien we hem in onze streken terug.
De Standaard, 1996

De graspieper, de roodborst, de winterkoning en de koolmees, de zwartkop en de veldleeuwerik, de boerenzwaluw, de boompieper en de tuinfluiter hebben gemeen dat het zangvogels zijn.
Meppeler Courant, 1994

< >