Algemeen Nederlands Woordenboek

Algemeen Nederlands Woordenboek (2009-heden)

Gepubliceerd op 30-05-2017

trommelaar

betekenis & definitie

iemand die trommel speelt.

iemand die al dan niet voor zijn beroep op een trommel speelt.

Voorbeelden:
Op het zand van de renbaan stonden voor elke contrada nu nog één trommelaar en één vaandeldrager, die op het ritme van de trommel zijn vaandel in ingewikkelde patronen door de lucht liet zwieren in een laatste saluut aan de menigte voordat de race ging beginnen, de laatste kans voor hun wijk om de zilveren beker te winnen.
Frederick Forsyth, Het wonder, 1975

Door de inzet en het enthousiasme van de instructeur kunnen nieuwe trommelaars binnen het korps zelf opgeleid worden.
http://www.elis.ugent.be/rb/ie/overzicht.html

In woonwijken in de stad zelf worden straten afgezet om ruimte te maken voor groepen marcherende bejaarden. Dit zijn de meer dan 4000 veteranen die op 9 mei het Rode Plein zullen oversteken. Hun oefeningen worden per wijk georganiseerd, waarbij het ministerie van defensie voor een trommelaar en een instructeur zorgt. Op 5 mei is de generale repetitie op het Rode Plein.
NRC, 1995

De volgende groepen en artiesten zullen acte de présence geven op de culturele manifestatie van de NHI: Boibriker klezmorim (traditionele joodse muziek) [...]; Tight bars (close harmony); tok Art-artistik ('show und artistik gruppe'); pop goes the brain (popmuziek); Afrikaanse trommelaars.
Meppeler Courant, 1995

< >