iemand die 's nachts waakt.
iemand die voor zijn beroep 's nachts een gebouw of een terrein bewaakt.
Voorbeelden:
Brand was de nachtwaker van een loods bij de Wilhelminakade en zo zelden op zijn post dat de bulten jute dekmateriaal regelmatig dienst deden als nest voor ongedurige verliefdheidsbedrijvers.
Joyce Roodnat, 't Is zo weer nacht, 2001
Hij werd een bum, een schooier/zwerver, en als zijn vrienden en moeder (zijn vader stierf) niet genoeg schokten werkte hij als pannenschraper, pompbediende, wisselwachter, matroos, brandwacht of nachtwaker, alles tegen minimumloon.
Janwillem van de Wetering, De doosjesvuller en andere vondsten, 1984
Met zonsondergang wordt de camping volledig afgesloten door een stroomdraad. 's Avonds ontmoeten we Gitau, hij is de nachtwaker. Met een grote zaklamp neemt hij ons mee naar de draad. De verwondering is groot als de lichtbundel twee nijlpaarden raakt, die geschrokken weghollen.
http://home.planet.nl/~klomp625/verhaal/04/afr2004004.htm