Algemeen Nederlands Woordenboek

Algemeen Nederlands Woordenboek (2009-heden)

Gepubliceerd op 30-05-2017

juwelier

betekenis & definitie

verkoper van juwelen.

iemand die voor zijn beroep sieraden, horloges en juwelen verkoopt.

Voorbeelden:
'Zal ik de maat van de vingers even opmeten?' vraagt de juwelier. Beck ziet hoe de juwelier een ring pakt waarmee vingers worden gemeten. Met een potlood schrijft hij de resultaten van zijn metingen op.
Arnon Grunberg, De asielzoeker, 2003

In Wezemaal hebben drie gewapende en gemaskerde mannen gistermorgen omstreeks 10.15 uur een juwelierszaak overvallen. De juwelier moest op de vloer gaan liggen, terwijl de daders de vitrinekasten aan diggelen sloegen.
De Standaard, 1996

Ook voor het onderhoud van uw sieraden geldt: vraag uw juwelier om advies, hij of zij zal graag al uw vragen beantwoorden.
http://www.jewelsite.com/main.htm

Terwijl de eigenaar met drie van de vier klanten in een achterkamertje juwelen keurde, graaide de achtergebleven man voor 5,5 miljoen frank aan juwelen uit een kast en verdween spoorloos. De juwelier schakelde meteen het alarm in.
De Standaard, 1996

Je buik is verborgen als de etalage achter het stalen rolluik, dat de juwelier na zessen over zijn schatten laat ratelen tot op de grond.
De Standaard, 1995

Sinds zes jaar heeft het Kapelse koppel een atelier in Hoogboom van waaruit zij juwelen ontwerpen en verkopen aan particulieren en aan juwelieren.
http://www.nieuwsblad.be/article/detail.aspx?articleid=BLNVE_20090617_001, 17 juni 2009

< >