Algemeen Nederlands Woordenboek

Algemeen Nederlands Woordenboek (2009-heden)

Gepubliceerd op 30-05-2017

huisschilder

betekenis & definitie

iemand die huizen schildert.

iemand die huizen en andere gebouwen schildert voor zijn beroep.

Voorbeelden:
Een blik op de woonpagina's en in de woontijdschriften wekt de suggestie dat de makers een reeks pasklare sferen tot hun beschikking hebben, zoals de huisschilder zijn kleurstalen.
NRC, 1995

Toen ik bij de baas moest komen op zaterdagmiddag, weigerde hij opeens mij mijn loon uit te keren. Er waren twee dure witkwasten gestolen. Had ik die meegenomen? (Er waren die week twee huisschilders aan het werk geweest. Ik had gezien hoe ze die witkwasten in hun overalls rolden 's avonds, en mee hadden genomen.)
Jan Cremer, De Hunnen. Dl. 3: Vrede, 1983

In de wet- en regelgeving wordt onderhoud omschreven als het herstellen van onder andere dakbedekkingen, goten en afvoeren alsmede het werk van de huisschilder en glazenier.
http://www.monumentenwacht.nl/f_gebrek.html

< >