Algemeen Nederlands Woordenboek

Algemeen Nederlands Woordenboek (2009-heden)

Gepubliceerd op 30-05-2017

aansteker

betekenis & definitie

apparaat om rookwaar mee aan te steken.

Voorbeelden:
Ze herkende zijn benzineaansteker, de manier waarop hij vuur gaf: de aansteker in de kom van zijn handen, de vlam beschermend tegen de wind, die er niet was.
Oek de Jong, Hokwerda's kind, 2002

Rechts ook de asbak (groot formaat, met al veel kromgedrukte peuken als dode lijkjes in een bad van as) en het pakje sigaretten met daarbovenop de aansteker (op feestelijke momenten mag daar de Zippo liggen).
Marc Reynebeau, Kwestie van aanpassingsvermogen; Ik beken, ik heb gerookt, 1997

In advertenties in dagbladen maakt Philip Morris vandaag bekend dat de aanstekers, die samen met de sigaretten in een zogeheten blisterverpakking zaten, kunnen worden teruggebracht naar tabakswinkels.
NRC, 1995

< >