Eng. lantaarnklok waarbij de korte slinger tussen gaand en slagwerk is aangebracht. De ruim buiten de klokkast uitslaande slinger is ondergebracht in een ombouw die de contouren van de slinger in zijn uiterste stand weergeeft, zodat er dwars door de rechthoekige klokkast een omgekeerde waaiervorm is geprojecteerd die aan weerszijden builen de klokkast uitsteekt (wings).
De u ings zijn voorzien van een ruitje, zodat men de beweging van de slinger kan zien en aan de onderhoek versierd met uitgezaagde ornamenten. De vorm zal zijn ontstaan als een eerste poging om de lantaarnklokken, tevoren altijd met balans of foliot uitgerust, van een slinger te voorzien. Stamt uit het laatste kwart van de 17de eeuw.