van onze cultuurgewassen is de mate van bestand zijn tegen de ongunstige omstandigheden tijdens de winter. Het berust op een samenstel van eigenschappen; niet alleen moet de plant bestand zijn tegen koude, doch al naar de aard van de winter ook tegen waterovermaat, invriezen in ijs, afsluiting onder een sneeuwdek, scherp drogend weer op een bevroren grond in de nawinter en dikwijls ook tegen parasieten welke tijdens de stilstand van de groei de meeste vat op de planten hebben, zoals kiemschimmels en klaverkanker.
Gewassen, die voldoende w. hebben om de winter zonder schade te doorstaan, noemt men winterhard. Dit geldt ook voor bomen en struiken. De w. is niet alleen bij gewassen, maar ook bij rassen van eenzelfde gewas zeer verschillend.