Agrarisch Encyclopedie

Veerman (1954)

Gepubliceerd op 17-11-2021

Verspreiding

betekenis & definitie

Al zijn de planten aan haar plaats gebonden, zo kan toch elke soort zich over kleinere of grotere afstanden verspreiden, d.m.v. vruchten of zaden. Zo komt in de loop der tijden voor elke soort en ook voor elke hogere groep het door haar bewoonde gebied, haar areaal, tot stand.

De bestudering dier arealen, een belangrijk onderdeel van de plantengeografie, houdt zich bezig met de thans bereikte eindstadia, ook met de term v. aangeduid, en de waarschijnlijke wordingsgeschiedenis daarvan.De planten zijn voor de v. van haar vruchten en zaden aangewezen op hulp van buiten. Slechts bij een beperkt aantal soorten van hogere planten springen de vruchten met een ruk open, waarbij de zaden worden weggeslingerd. De wind kan een belangrijke factor zijn voor de v. van lichte diasporen, die lang in de lucht blijven zweven. voorn. is dit het geval met de sporen van lagere, plantaardige organismen, maar ook met die diasporen van hogere planten die door dunne, relatief grote aanhangsels of anderszins een laag soortelijk gewicht bezitten (vruchtjes van paardenbloem en distels). de diasporen moeten echter binnen het bereik der sterke luchtstromingen komen. de meeste mossen en varens groeien in dichte, vochtige bossen, waar de wind niet binnendringt! De hogere planten, die voor haar v. profiteren van de wind, groeien vooral op open plaatsen. Hoe dichter de vegetatie, hoe geringer het aantal van door wind verspreide soorten. Voorts is het water meermalen een belangrijke hulp bij de v. op het land langs hellingen en door stromend water; zeer duidelijk is de betekenis van de waterstromingen bij verschillende wijd verspreide strandplanten, waarvan de diasporen een groot drijfvermogen bezitten en zo gebouwd zijn, dat de kiem gedurende een soms langdurig verblijf in zeewater de kiemkracht behoudt.

Voor tal van hogere landplanten zijn het zeer uiteenlopende diergroepen, die voor de v. zorgen. Verschillende mieren, die zich met plantaardige stoffen voeden, vinden op hun zwerftochten diasporen, die voorzien zijn van zachte, olie-houdende aanhangsels of mierenbroodjes (b.v. bij zaden van viooltjes). Enige mieren verslepen met de voor hen zo waardevolle aanhangsels ook de diasporen naar de nesten, waar de zaden later tot kieming kunnen komen, evenals de onderweg verloren exemplaren. Dgl. mierenplanten treft men in velerlei vorm aan van de gematigde zone tot in de tropen. Grotere dieren verslepen onbewust met haren of haken bezette diasporen, die een tijdlang blijven vastkleven aan veren of haren, om vaak op grote afstanden van de moederplant weer te worden afgestreken. Moerasvogels nemen op hun vliegtochten wel zaden mee in de modderkluitjes, die aan de poten blijven kleven.

Op geheel andere wijze profiteren de planten met bes- en vlezige vruchten van de bewegelijkheid van vogels of weidedieren. Vele van deze vaak opvallend gekleurde vruchten worden gretig genuttigd, de van een dikke en harde schil omgeven zaden doorlopen de verteringsorganen van die vruchteneters zonder verlies aan kiemkracht; zelfs is de kiemkracht na het verlaten van het dierlijk lichaam vaak groter, daar de buitenwand een begin van aantasting heeft ondergaan en de zaden zo gemakkelijker het voor de kieming noodzakelijke water kunnen opnemen. Grote duiven helpen op die wijze voor de verspreiding van vruchten ter grootte van een pruim; olifanten deponeren in hun uitwerpselen de zaden van Durio en de steenpitten van mangga en velerlei andere boomsoorten geheel onbeschadigd. J. G. B. BEUMER.

< >