Agrarisch Encyclopedie

Veerman (1954)

Gepubliceerd op 17-11-2021

Melk (als veevoeder)

betekenis & definitie

Onder m. wordt doorgaans koemelk verstaan.

Bij de veevoeding wordt een ruim gebruik gemaakt van volle m. zowel als van karnemelk, ondermelk en wei. De hoeveelheid karnemelk is tegenwoordig zeer klein. Bijna alle m. die voor de boterbereiding is bestemd, wordt door middel van centrifuges ontroomd; de ondermelk blijft achter. In de praktijk wordt deze ondermelk ook weleens met de naam melk betiteld wanneer zij gebruikt wordt voor veevoedingsdoeleinden.

De ondermelk wordt vanaf 1945 in Ned. ook gebruikt om de consumptiemelk op 2,5 % vet te standaardiseren. Daardoor daalt dus het eiwitgehalte niet. Dit zou wel het geval zijn als door toevoeging met water het vetgehalte zou worden gestandaardiseerd, zoals nog steeds veel consumenten menen.

De eerst gevormde m. na het afkalven wordt biest of colostrum genoemd. Voor zover mogelijk dienen alle dieren de biest van de moeder te ontvangen. In de loop van 5-7 dagen gaat de biest via biestmelk en nieuwe melk over naar (gewone) melk. Blijft men het kalf de eerste week steeds dit product van de moeder verstrekken dan is men verzekerd van een zeer geleidelijke overgang. Daardoor kunnen veel storingen worden voorkomen. Wel dienen deze melksoorten steeds lauwwarm te worden verstrekt tot de dieren ca 3 maanden oud zijn.

Bij het kalf kan men na een week overgaan van de moedermelk naar mengmelk of m. van een andere koe, die daarvoor speciaal wordt gebruikt. Uiteraard dient erop te worden gelet dat noch voor kalveren, noch voor andere dieren m. van zieke dieren wordt verstrekt. Op een hoog vetgehalte komt het niet aan; daardoor kan zelfs diarrhee in de hand worden gewerkt. Men kan volstaan met

m., waarin max. 3,5 % vet.

In de 3e week kan worden begonnen met een zeer geleidelijke overgang van volle m. naar ondermelk of naar karnemelk. In het geval ondermelk wordt verstrekt moet deze goed zijn aangezuurd met karnemelk of met melkzuurbacteriën. Vooral in de zomer is niet-aangezuurde ondermelk een gevaarlijk product wegens het gevaar voor het optreden van rotting, waardoor voor de gezondheid schadelijke afbraakproducten van de melkeiwitten kunnen ontstaan. Tevens kan men het dier gaan gewennen aan de opname van droog kalvermeel of van z.g. kalverbrokjes. In die week kan ook voor het eerst goed hooi worden verstrekt.

Voor de opfok van kalveren bestaan verschillende systemen. In bijna alle gevallen blijft men ten minste 2 maanden iets volle m. verstrekken. De hoeveelheid te verstrekken volle m. loopt uiteen van minder dan 70 kg (methode J. GRASHUIS) tot meer dan 500 kg. Deze hoeveelheden hebben betrekking op de gehele opfokperiode per kalf (afgekort p.k.) Aan een stierkalf waarvan de fokker zeer hoge verwachting heeft, worden veel grotere hoeveelheden verstrekt.

Ook de aanbevolen hoeveelheid ondermelk (en/of karnemelk) loopt tamelijk ver uiteen en staat mede i.v.m. de gift volle melk. De variatie is van 0 tot 1500 kg p. k.

In de kaasgebieden zal men wat langer met volle melk moeten werken omdat jonge kalveren de kaaswei moeilijk verdragen; zo mogelijk moeten ze ten minste een maand oud zijn voor zij wei ontvangen. Ook naast wei behoort krachtvoer te worden verstrekt.

Een veel aanbevolen kalverrantsoen bestaat per kalf uit: 150-250 kg volle m. (incl. biest), met verder 800-1200 kg ondermelk of karnemelk of 1500-2000 kg kaas wei. Verder tot max. 1,5 kg krachtvoer per dag en goed hooi naar behoefte (dan wel weidegras). Voedert men voorn. volle m. of wei dan hoort daarbij eiwitrijk kalvermeel of kalverbrokjes; gebruikt men ved ondermelk of karnemelk dan moet de aanvulling uit eiwitarm kalvermeel bestaan. Aangezien aan ondermelk, karnemelk en wei het vet nagenoeg is onttrokken, zijn daarmee ook de in vet oplosbare vitamines verloren gegaan. Speciaal de vitamines A en D moeten dan worden toegevoegd.

Een bijzonder gebruik moet worden gemaakt van de volle m. bij de z.g. volle melks- of (soms) kistkalveren. Hierbij ontvangen de kalveren lauwwarme volle m. tot verzadiging. Dit is een enigszins riskante vorm van veehouderij, omdat men elke vorm van diarrhee moet vermijden. De mestduur is 9-11 weken, waarin de kalveren ca 70 kg zwaarder worden. Hiervoor is globaal 700 kgp. k. volle m. nodig. Beslist moet worden voorkomen, dat de dieren ook maar enig ander voer tot zich nemen; zelfs niet likken aan bepaalde voorwerpen.

Het doel is bij deze mestkalveren een vorm van bloedarmoede op te wekken. De voorraad ijzer en koper is bij de geboorte van het kalf nl. slechts beperkt: door steeds volle m. te geven, die arm is aan ijzer en koper, zijn de aanwezige voorraden spoedig uitgeput. De zeer licht gekleurde slijmvliezen van ogen, mond en geslachtsopening zijn een goede indicator. Bij deze mestmethode ontstaat eerste klasse blank kalfsvlees, een veel gevraagd product in eerste klasse hotels en restaurants en voor de export (Frankr. en Zwitserl.). Een tweede klasse product ontstaat wanneer men b.v. 175 kg p. k. volle m. en 825 kg p. k. ondermelk verstrekt. De mestduur is dan 2-3 weken langer.

De laatste jaren komt een z.g. kunstmelk op de markt, waarin veel magere melkpoeder is verwerkt, verder geëmulgeerd vet en vitamines, eventueel mineralen (de laatste wel voor fokkalveren, niet voor mestkalveren). De waarden hiervan zijn nog onvoldoende bekend.

Verder is ondermelk zeer gezien in de varkenshouderij, zowel bij de fok- als mestvarkens. Nadat de biggen zijn afgewend (ca 8 weken oud) kan men overgaan tot het gebruik van ondermelk (of karnemelk) aangevuld met graanmeel (en mineralen) of met een eiwitarm meelmengsel. Ook deze ondermelk moet zijn aangezuurd om diarrhee te voorkomen. Beginnend met ½ kg kan men reeds spoedig op 2 kg per dag zijn, waarna men bij gunstige prijsverhoudingen tot 4 kg kan opklimmen. Ingeval van mestvarkens moet men in het begin tot verzadiging voeren, naderhand iets minder. Toekomstige fokdieren moeten wat schraler worden gehouden (zo mogelijk bij weidegang).

Wenst men een deel van het rantsoen uit hakvruchten te laten bestaan, dan moet naast (2-4 kg) ondermelk steeds 1 kg meel per dag worden verstrekt. De varkens moeten ten minste 30 35 kg wegen voor hakvruchten in het rantsoen worden opgenomen. Tijdens de zoogtijd wordt aan de zeugen soms wel 8-10 kg ondermelk verstrekt; deze werkt gunstig op de melkafscheiding van de zeug.

Ook wei wordt vooral in W.Ned. - aan varkens verstrekt. De dieren moeten ten minste 30 kg wegen voor er wei mag worden verstrekt. Zeer geleidelijk kan men wei tot verzadiging gaan voeren (een week voor het slachten max. 10 kg per dag).

Zeer jonge biggen worden wel eens marktrijp gemaakt (opgepapte biggen) met volle melk en oud brood, tarwebloem enz. Zowel in de fokkerij als mesterij valt de rentabiliteit van dgl. biggen meestal tegen.

(Bij het gebruik in de praktijk vergelijkt men veelal 1 kg van het vloeibare product met 100 g van het poedervormig product opgelost in 900 g water.)

S. IWEMA.

< >