Hieronder wordt verstaan de teelt van kruidachtige gewassen, voorzover deze zelf of hun vruchten voor consumptie bestemd zijn om te worden geoogst, voordat de plant is afgestorven.
1. (Ned.) Historische ontwikkeling. De g. is in Ned. al oud, reeds in de 14e eeuw werden groentegewassen geteeld, die ook thans nog voorkomen. Eeuwenlang was er echter nog geen sprake van een beroepsteelt. De toenmaals geteelde gewassen behoorden tot de grove g.: kool, uien, peen, erwten en bonen. Bladgroenten kwamen pas naar voren, toen de aardappel voor dagelijks gebruik algemeen werd. In de omgeving van Leiden en Delft kwam reeds in de 17e eeuw beroeps-g. voor, voorn. ter voorziening van de Hollandse steden. In de 18e eeuw waren meer plaatsen bekend, die ook thans nog centra zijn, o.a. Beverwijk, Broek op Langendijk, de Streek. Ook in de Venen (Roelofarendsveen) en het Westland werd de g. bedreven.
De variatie in de gewassen werd groter en de ontwikkeling ging verder in de richting van de fijnere teelten: bloemkool, sla, peulen, doperwten en komkommers. In het land ontstonden ook meer verspreid kleinere centra; b.v. voor aardbeien Aalsmeer en Boskoop; voor andere teelten de omgeving van Utrecht, Bergen op Zoom, Maastricht, Groningen. Langzamerhand kwam het forceren van gewassen m.b.v. kunstmatige warmte in toepassing. In een stad als Amsterdam werd het aanvoeren van primeurs gewaardeerd. Toch missen wij dan nog de tomaat, een gewas dat later zulk een belangrijke rol speelt. Rond 1870 was het Westland bekend om zijn vroege aardappelen en zijn vroege groenten. De snelle ontplooiing van de verschillende groentencentra volgde na 1880. Talrijke factoren hebben aan deze ontwikkeling meegewerkt.
In onze buurlanden ontstonden in de industriegebieden afzetmogelijkheden, het transportwezen onderging een grote uitbreiding en niet in de laatste plaats hebben de veilingen er aan meegewerkt om de geregelde afzet te bevorderen. Algemeen wordt aangenomen, dat het Broek op Langendijk was. waar de eerste veiling werd opgericht (1887). In de jaren tussen 1890 en 1900 werden in het Westland veilingen op coöp. basis gesticht. In deze tijd deed de tomaat zijn intrede en deze teelt nam daarna in de intensieve tuinb. een steeds grotere plaats in.
De ontwikkeling na 1900.
Na 1900 is de g. sterk uitgebreid. Vooral geldt dit voor de uitbreiding en de ontwikkeling van de g. onder glas. Hierdoor maakte men zich in bepaalde opzichten onafhankelijk van het klimaat.
Het aantal mogelijkheden werd enorm uitgebreid:
a. per seizoen konden enkele teelten worden uitgeoefend, waardoor de intensiteit van het bodemgebruik aanmerkelijk steeg;
b. het werd mogelijk gewassen te telen, die in ons klimaat op de volle grond niet of moeilijk kunnen worden geteeld, b.v. paprika, komkommer, meloen;
c. door gebruik te maken van glas konden gewassen worden vervroegd;
d. de ziektebestrijding bood meer mogelijkheden, omdat de teelten beoefend worden in gesloten ruimten;
e. de groeifactoren temp., licht en vocht waren beter te beheersen;
ƒ. een betere aanvoerspreiding werd verkregen:
g. de sociale zekerheid van de arbeider werd groter, nu de grond het gehele jaar kon worden benut (jaarcontracten). Dit is van grote economisch-sociale betekenis.
Naast de voordelen staan ook nadelen:
a. de onder glas geteelde gewassen zijn gevoeliger voor ziekten;
b. aan de grond worden hoge eisen gesteld. Speciaal het gezond houden van de bodem brengt moeilijkheden mede.
De oppervlakte groente onder glas heeft zich als volgt ontwikkeld:
1912 - 600 ha
1940 - 2912 ha
1950 - 2223 ha
1954 - 2801 ha
Door de oorlogshandelingen ging tussen 1940 en 1945 vrij veel glas verloren. Uit het cijfer van 1950 blijkt, dat men de oorlogsgevolg en toen juist te boven was. Sindsdien breidt de g. onder glas zich nog steeds uit, deels door nieuwbouw, deels door omschakeling van fruit op groenten. Van genoemde oppervlakte is ca 1000 ha platglas.
De totale oppervlakte g. (volle grond + onder glas), met inbegrip van vroege aardappelen, ontwikkelde zich als volgt:
in 1900 ongeveer 8.000
in 1912 ongeveer 22.000
in 1920 ongeveer 31.000
in 1939 ongeveer 40.000
in 1943 ongeveer 55.000
in 1950 ongeveer 49.000
in 1953 ongeveer 45.000
Verschillende groenteteelt gebieden in Ned. Er zijn centra waar de productie is gericht op export (deze vraagt grote hoeveelheden uniform product), o.a. het Westland, de Kring, Venlo, N. Holl. Voorts kunnen de centra gericht zijn op de binnenlandse (plaatselijke) markt b.v. Kennemerland, Amsterdam, Leiden, Zwijndrecht. Weer andere zijn gericht op de conservenindustrie (uniform massaproduct) b.v. Brabant, Hoogeveen, Limb., IJsselmuiden.
Centra.
Het Z-Holl. Glasdistrict (Westland, de Kring met Loosduinen heeft ca 20 veilingen. Het Westland is van oorsprong een fruitteeltgebied (druif, perzik, pruim), waar later ook de groenten zijn gaan meespreken; de Kring is steeds uitsluitend groentengebied geweest. De tomaat is in het Westland nu het belangrijkste product. Hierop volgt sla en daarna bloemkool. Andere belangrijke producten zijn: andijvie, spruitkool, spinazie, schorseneren. In de Kring vinden we sla, rondom Rotterdam; stooktomaten in Berkel en omgeving; komkommers en gelichte glassla in Pijnacker; bloemkool in Delft. Loosduinen heeft speciaal kaskomkommers. Het Westland heeft alleen aan de grens nog uitbreidingsmogelijkheden. De Kring daarentegen heeft nog grond voor tuinb. genoeg. In het Z.Holl. glasdistrict worden bouwbedrijven aangetroffen.
Het gebied van de Venen - met o.a. de dorpen Roelofarendsveen, Ter Aar en Vinkeveen - is gespecialiseerd in vroege erwten, vroege stoksnijbonen en augurken. Door de aanwezigheid van zeer veel water heeft men er weinig last van nachtvorst.
Katwijk aan de Rijn-Rijnsburg. Waspeen en late bloemkool zijn hier de producten van de zandgronden.
Z-Holl. eilanden. Barendrecht: bloemkool (zomer), aardbeien, uien, witlof, spruiten. Veel groenten worden geteeld op landbouwbedrijven.
N.Holland. De Langendijk of de koolstreek is het land van de duizend eilandjes. Vervoer over water is goedkoop doch kost veel tijd. De bedrijfsuitkomsten zijn niet rooskleurig. Kool kan zeer lang bewaard worden. Strenge winters garanderen een goede afzet.
De Streek (tussen Hoorn-Enkhuizen). Dit gebied is veel gunstiger gelegen. De belangrijkste teelten zijn vroege aardappelen, gevolgd door bloemkool. Verder bloembollen en zaadteelt. Bloemkool wordt geoogst in Sept., Oct., Nov. en Dec. (tot de vorst intreedt).
Kennemerland (Beverwijk-Gastricum) is vanouds een aardbeien-gebied. Het verliest aan betekenis door de toenemende industrie en woningbouw. Bovendien wordt er door de aanwezige fabrieken en de waterleiding veel water aan de grond onttrokken, waardoor de grond uitdroogt en minder geschikt wordt voor de g.
Omgeving van Amsterdam. Veel variatie van producten. Intensieve g. (3 teelten per jaar) op de volle grond. Onder glas worden veel gele komkommers geteeld.
Zeeland (Z.Beveland-Walcheren) heeft aardbeien als onderteelt in jonge fruitaanplantingen. Op de landbouwbedrijven teelt men veel uien (ca 30% van de nationale productie) en wijnpeen. Op Walcheren vindt men t.b.v. de steden Middelburg en Vlissingen een zeer gevarieerde g. (o.m. vollegrondsla en vroege aardappelen).
Bergen op Zoom was vroeger het belangrijkste aspergegebied, maar wordt nu voorbij gestreefd door Venlo (beter geschikte grond).
West Brabant produceert veel landbouwerwten, welke groen geplukt door de industrie worden verwerkt.
Breda. Veel aardbeien (Jucunda) voor de industrie. Deze teelt komt voor op gemengde bedrijven met grote gezinnen (arbeidsintensief). Rondom Breda 2000 ha aardbeienteelt. Geschoonde spruitkool is ook een specialiteit van Breda. Voorts worden er frambozen geteeld.
Maastricht heeft een kleine groenteveiling. De groenteteelt gaat achteruit. de gronden vallen ten slachtoffer aan de stadsuitbreiding.
Venlo. Hier wordt de g. zeer intensief bedreven. De tomatenteelt onder glas neemt sterk toe. In de omliggende dorpen overweegt de g. in de volle grond (gemengde bedrijven). Venlo is de tweede sla-veiling in ons land. De nabijheid van het dichtbevolkte industriegebied van Duitsl. mag wel een stimulans genoemd worden voor de uitbreiding van het areaal. Voor augurken is Venlo het belangrijkste gebied in Ned. De teelt is zeer afhankelijk van het weer. De aspergeteelt is, als gevolg van de Duitse vraag, sterk uitgebreid na de tweede wereldoorlog. Andere belangrijke producten zijn vroege bonen (Wagenaars, tuinbonen, spek- en snijbonen).
Roermond komt de laatste tijd tot ontwikkeling.
Zaltbommel is bekend om de aardbeienteelt in de volle grond. In het vroege voorjaar is er ook aanvoer van glasaardbeien. De vollegrondsaardbeien gaan voor een deel naar de verwerkende industrie.
Huissen is te vergelijken met het Westland, doch de tuinb. is er van veel minder betekenis. Men vindt er naast fruit ook tomaten en komkommers onder glas. Het gebied breidt zich niet uit.
IJsselmuiden. De g. is er voorn. gericht op de voorziening van Zwolle en Kampen.
Hoogeveen heeft belangrijke bonenteelt voor de conservenindustrie.
Hogezand-Sappemeer. de afgegraven dalgronden vormen een belangrijk tuinbouwgebied. Onder glas vinden we kaskomkommers en tomaten, op de volle grond vooral spitskool en pronkbonen. Rondom de stad Groningen vinden we in de gemengde bedrijven veel spruitkool en in mindere mate andere koolsoorten.
Berlikum is bekend om de koolrapen, die er na vroege aardappelen worden verbouwd.
In Harlingen wordt de tomatenteelt beoefend.
Utrecht heeft, behalve Vleuten, geen typische groententeeltcentra. Verspreid over de gehele provincie worden alle groentensoorten verbouwd. Economische betekenis van de g. Van de totale oppervlakte cultuurgrond (2.300.000 ha) wordt slechts 2% ingenomen door de g. (z. b. onder de totale oppervlakte g).
De g. wordt echter veel intensiever bedreven dan andere takken van bodemcultuur. Bovendien is de kapitaals-investering per ha groter dan b.v. in de landb. Bij normale econ. omstandigheden is de bruto- en de netto-opbrengst per ha ook hoger. Derhalve kan men op een kleinere oppervlakte een bestaan vinden. Ned. heeft 52.700 groentenbedrijven op de vollegrond, inclusief de gemengde land- en tuinbouwbedrijven. Van de totale opbrengst aan tuinbouwproducten van ca f 600.000.000 brengen de groenten (met inbegrip van vroege aardappelen en uien) f 300.000.000 of 50% op. de totale groentenproductie bedraagt ca 1 milliard kg. De belangrijkste producten zijn in volgorde van geldswaarde: tomaten, uien, sla, komkommers, bloemkool en sperziebonen.
Van de totale productie wordt ongeveer 40% geëxporteerd. Deze 40% vertegenwoordigt een waarde van f 150.000.000. Dit bedrag maakt /, deel uit van de gehele Ned. tuinbouwexport. Het binnenland neemt 460.000.000 kg af; de industrie 100.000.000 kg. Gemiddeld blijft per jaar 40.000.000 kg onverkocht. De voornaamste afnemers zijn W.Duitsl., Eng., Zweden, België, Luxemburg. Van betekenis zijn voorts Ierl., Zwitserl., Frankr. e.a.
Uit het bovenstaande is te concluderen, dat de Ned. g. klein van omvang is, maar van grote econ. betekenis.
A. M. SPRENGER.
2. (België) Historische ontwikkeling.
Eeuwen geleden is men in de tuinen der abdijen en kloosters begonnen met g. Aanvankelijk waren de groenten een luxeproduct; soms werden ze gebruikt als geneeskrachtige planten. Vele groentegewassen werden in de 14e en 15e eeuw door de Vlaamse lakenwevers medegebracht uit andere landen. Reeds in de 15c eeuw werden Londen en andere F.ng. steden met groenten uit Vlaanderen en Xcd. bevoorraad; in de 17e eeuw bestonden reeds de boerkozen t.t.v. de markthoverders rond Brussel.
(Lit.: D. VAN DIJCK, Groenteteelt in open lucht, 1954; F. LINDEMANS. De Geschiedenis van de landbouw in België, 1953.)
De grootste uitbreiding kreeg de g. op het einde der 19e en begin 20e eeuw. De uitbreiding van de teelten onder glas is nog van jonge datum. Nut. Het verbruik van groenten dat reeds zeer groot is in België, neemt nog van jaar tot jaar toe. In de winter en vroeg in de lente voert België grote massa's groenten in uit de Zuidelijke landen en uit Nederland. Van sommige groenten heeft België evenwel een groot overschot: vroege aardappelen, bloemkool, witlof, wortelen, prei en ajuin; sommige jaren ook van tomaten (Aug. tot Ocl.). Zeer globaal heeft België 15.000 ha groenteteelt voor huishoudelijk verbruik en 9000 ha groenten voor de handel, ca 6000 ha vroege aardappelen niet inbegrepen.
Als groenteteelt onder glas werden in 1954 slechts 259 ha opgegeven. Deze oppervlakte is nochtans aanmerkelijk hoger. De laatste jaren worden veel druiven- en bloemenserres voor g. benut.
Voornaamste centra, per provincie.
De lokalisatie en de uitbreiding der g. wordt vooral beïnvloed door de afzetmogelijkheden, de natuurkundige eigenschappen van de bodem en demografische factoren. Vandaar dat de g. in België vooral gelokaliseerd is in de Vlaamse provincies. In Wallonië heeft men alleen g. rond de steden Luik, Hoei. Namen, Bergen.
Brabant heeft de grootste oppervlakte g., nl. 49% van de totale g. in het land.
In het Brusselse heeft men allerlei teelten voor het verbruik in de grote stad, doch bovendien zeer veel witlof (vandaar de naam Brussels lof), veel spruitkolen (Brusselse spruitjes), savooien (roosje van Brussel), wortelen, kropsla, enz. In de druivenserres van Hoeilaert en Overijse worden van jaar tot jaar meer tomaten geteeld.
Het arrondissement Leuven is eveneens bekend door de teelt van witlof, erwten, asperge, selderij, enz. De omgeving van Haacht en hoger op, is zeer belangrijk voor de teelt van vroege aardappelen en asperge. Schepdaal-Ninove is de streek der aardbeien in de volle grond en Kapellen-op-den-Bos die van de teelt onder glas.
In het arrondissement Nijvel heeft men vooral erwten om groen te oogsten. Antwerpen komt op de tweede plaats wat de totale oppervlakte betreft, maar op de eerste plaats voor de teelten onder glas.
Het belangrijkste tuinbouwcentrum is hier de omgeving van Mechel en, waar men alle teelten aantreft in volle grond en onder glas, maar voorn. bloemkool, tomaten, asperge, spruiten, kropsla en wortelen.
De grootste groenteveiling van het land is die van Katelijne-Waver. De ontzet is in 4 jaren gegroeid tot boven de 200 mill. fr. Bovendien heeft de stad Mechelen een wereldberoemde groentemarkt. Duffel en Lint zijn bekend door hun aardbeienteelt. Puurs, Bornem en omgeving is het gewest waar men meest schorseneren, asperge, bloemkolen en spruiten kweekt.
Langs de Schelde teelt men ajuin. Heyst-Op-den-Berg, Booischot, Westeneerbeek is de streek der vroege aardappelen, erwten, bonen en wortelen. Rond Lier treft men vooral prei en rabarber aan. In de naaste omgeving van de stad Antwerpen heeft men veel vaste warenhuizen, welke men in de lente benut voor tomaten, kropsla en vroege worteltjes, in de zomer voor tomaten, meloenen en komkommers en in de winter vooral voor steeksla. In de Antwerpse polders verbouwt men zomerbloemkolen, rode- en witte kabuiskolen e.a. groenten. Hoogstraten is een belangrijk centrum voor fabrieksaardbeien.
In O.Vlaanderen teelt men in het Waasland, tussen Antwerpen en St Niklaas, vooral aardbeien, bloemkolen, sla, erwten en bonen.
In het arrondissement Dendermonde verbouwt men voorn. schorseneer en ajuin.
In het arrondissement Gent is de ajuinteelt eveneens zeer belangrijk, evenals de teelt van allerlei groenten voor de stad Gent.
In W.Vlaanderen doet men vooral aan grove tuinb. voor de conservenindustrie en aan intensieve teelt rond de steden Brugge, Roeselare, Kortrijk. Verder heeft men er ajuin rond leper en brocoli langs de kust. waar men, evenals in de streek Tielt-Meulebeke, vroege aardappelen verbouwt. Alveringem is het centrum voor de zaadteelt.
In Limburg breidt de g. zich niet uit in verhouding met de toename der bevolking en de uitbreiding der nijverheid, meestal t.g.v. de bodemgesteldheid. De streek van Mopertingen, Vlijtingen was bekend door de wortelteelt, maar de beteelde oppervlakte gaat sterk achteruit. Daarentegen neemt de teelt van aardbeien sterk toe rond Kerniel-Borgloon.
Ten slotte zij er op gewezen dat de g. van zeer grote economische en sociale betekenis is in België.
J. HIEMELEERS.
3. (Indonesië). Men verkrijgt in Indon. de groenten van:
1. het erf, waar als hoofd-, tussen-, onderbeplanting, als klimplant, enz. zeer veel groenten voorkomen (z. Erfcultuur);
2. Tegalan en sawah. waar bepaalde groenten geteeld worden en uit het wild, van sawahs, tegalans, sawahdijkjes, bermen, enz.;
3. speciaal daarvoor aangelegde bedden in bepaalde groentencentra, zowel in de bergen (meest Eur. groenten) als in de vlakte in de nabijheid van de steden (Indon., Chin. en Eur. groenten). De meeste groenten komen van het erf, vaak in de vorm van jonge vruchten (voor roedjak e.d. en in de vorm van bladeren van bomen en struiken en zelfs in de vorm van bloemen. Het aantal botanische soorten (dus zonder de var. en rassen) bedraagt ca 400 (met inbegrip van de betrekkelijk weinige Eur. groenten).
De verscheidenheid aan Indon. groenten is dus groot en de Indon. namen in de verschillende talen zijn nog zoveel talrijker, dat hiervoor verwezen wordt naar: J.J. OCHSE, Indische groenten, en naar het minder omvangrijke, maar toch vrij volledige: E. DE JONG, Tropische groenten.
Indonesische groenten
Volksnaam in Indonesië - Latijnse naam - Eetbare delen en bijzonderheden
Areroet - Maranta arundinacea L. - Wortelstokken (arrowroot-meel)
Asam - Tamarindus indica L. - Jonge bladeren en peulen.
Bajem - Amaranthus sp. - Jonge toppen, vooral van de groene vorm.
Bajem merah - Alternanthera amoena Voss - Jonge toppen, van de groene vorm.
Bangkoeang - Pachyrrhizus bulbosus KURZ - Jonge wortelknollen.
Bawang bakoeng - Allium fistulosum L. - Verdikte stengel en bladeren.
Bawang merah - Allium ascolonicum L. - Bollen. Ook jonge bloeiwijzen en bladeren.
Bawang poetih - Allium sativum L. - Bolletjes (slechts te Leien boven 1500 m).
Bebesaran - Morus alba L. - Topscheuten als labab of in sajoer (boven 1000 m).
Bloestroe - Luffa cylindrica M. ROEM. - Jonge blad, -vrucht. Stengeltop, bloemknop.
Boentjis - Phaseolus vulgaris L. - Peulen en zaden. Ook jonge bladeren.
Daoen grisik - Nothopanax pinnatum MIQ. - Jonge bladeren.
Daoen mangkok - Nothopanax scutellarium MERR. - Jonge bladeren.
Daoen pandjang - Lactuca indica L. - Jonge bladeren.
Djagoeng moeda - Zea mays L. - (Jonge maïs). Jonge kolf. Zaden van halfrijpe kolf.
Djengkol - Pithecellobium lobatum BENTH. - Zaden (overmatig gebruik is schadelijk).
Djahé - Zingiber officinale Rosc. - Wortelstokken. Jonge wortelstok rauw als labab.
Gadoeng - Dioscorea hispida DENNST. - Knollen (wit-en geelvlezig). Rauw giftig!
Ganjong - Canna edulis KER. - Wortelstokken (niet te oud; gekookt).
Gedi - Abelmoschus manihot MEDIC. - Bladeren.
Gembili - Dioscorea aculeata L. - Knollen (ketansmaak).
Gendjer - Limmocharis flava BUCH. - Jonge bladeren en jonge bloeiwijzen.
Gendola - Basella rubra L. - Bladeren.
Goedé - Cajanus cajan MILLSP.- Jonge peul. Rijp zaad, gebakken of als taogé.
Hondjé - Phacomeria speciosa KORKD. - Het inwendige der jonge toppen. De bloeiwijzen. de halfrijpe en rijpe vruchten.
Hondjé - Phacomeria atropurpurea K. Schum. - Het inwendige der jonge toppen. De bloeiwijzen. de halfrijpe en rijpe vruchten.
lIer - Celosia cristata L. - Jonge bladeren.
Kajoe djaran - Lannea grandis ENGL. - Jonge bladeren en toppen.
Kaugkoeng - Ipomoea reptans POIR. - Jonge stengels en bladeren.
Katjapiring - Gardenia augusta MERK. - Bloemen (sierplant).
Katjang idjo - Phaseolus radiatus L. - Bladeren, jong peul. Zaden gekiemd als taogê Katjang otji - Phaseolus calcaratus ROXB. - Jonge peul, -bladeren. Zaden, ook taogé.
Katjang pandjang - Vigna sinensis SAVI - Jonge peul, -bladeren. Ook rijpe zaden.
Katjang parang - Canavalia ensiformis A.DC. - Jonge peul, -blad. Ook rijpe zaden.
Katjang tanah - Arachis hypogaea L. - Jonge peulen en -bladeren. Zaden.
Katoek - Sauropus androgynus MERR. - Jonge bladeren.
Kedélé - Soja mux MERR. - Zaden in sajoer en gekiemd als taogé.
Kedongdong - Spondias cytherea Sonn. - Jonge bladeren en -vruchten.
Kedongdong aloes - Nothopanax fruticosum MIQ. - Jonge bladeren. Kruiderij.
Kelapa - Cocos nucifera L. - Tophart van de boom — palmiet.
Kelor - Moringa oleifera LAM. - Bladeren. Halfrijpe vruchten.
Kemangi - 0cimum canum SIMS - Jonge bladeren. Kruiderij.
Kemiri - Aleurites moluccana WlLLD. - Zaden als ingrediënt in de Indon. keuken.
Kentjoer - Kaempferia galanga L. - Wortelstok als kruid. Blad, wortelstok in sajoer.
Kentang djawa - Coleus tuberosus BENTH. - Knolletjes.
Ketela pohon - Manihot utilissima Pohl. - Jonge bladeren en -stengeltoppen.
Ketela rambat - Ipomoea batatas Poir. - Bladeren en jonge knollen (z. Bataat).
Ketimoen - Cucumis sativus L. - Bladeren, jonge toppen en vruchten.
Ketjipir - Psophocarpus tetragonolobus A. DC. - Bladeren, jonge toppen en peulen.
Kimpoel - Xanthosoma violaceum SCHOTT - Uitlopers van de stam en zijknollen.
Kloewih - Artocarpus communis G. FORST. - Jonge vrucht, rijp zaad, rijpe vrucht.
Kobis - Brassica oleracea L. - Bladeren (= witte kool).
Kopi arab - Abelmoschus esculentus MOENCH. - (= Okra) Jonge vrucht en -spruiten.
Koetjai - Allium odorum L. - Bladeren, vooral bij Chin. gerechten.
Kol banda - Pisonia alba SPAN. - Jonge bladeren.
Komak - Dolichos lablab L. - Jonge bladeren, peulen, bloemen, rijpe zaden.
Kratok - Phaseolus lunatus L. - Jonge peulen, zaden (blauwzuur!).
Krokot - Portulaca oleracea L. - Jonge toppen en de bladeren.
Koendoer - Benincasa hispida COGN. - Jong blad, bloemknop, jonge vrucht; de halfrijpe vrucht voor: tangkwé ! geconfijte koendoer).
Koenir - Curcuma longa L. - Wortelstok. Gebruikt voor kerrie.
Laboe aer - Lagenaria leucantha RUSBY - Jonge bladeren en vruchten.
Laboe (merah) - Cucurbita moschata DUCH. - Jonge bladeren, vruchtvlees, pitten.
Laboe siem - Sechium edule Sw. - Vrucht. Ook jong blad, stengeltoppen en ranken.
Langkio - Allium schoenoprasum L. - Bladeren, bolletjes (voor tafelzuur).
Laos - Alpinia galanga Sw. - Wortelstok. Jonge zijspruit, bloemknoppen, bloemen.
Lindoeng - Trichosanthes anguina L. - Vruchten.
Lobak - Raphanus sativus L. var. hortensis BACKER. - Wortel en bladeren.
Lombok - Capsicum annuum L. - Onrijpe en rijpe vruchten.
Lombok rawit - Capsicum fruitscens L. - Onrijpe en rijpe vrucht. Ook voor tafelzuur.
Loentas - Pluchea indica Less. - Jonge bladeren en scheuttoppen.
Mengkoedoe - Morinda citrifolia L. - Jonge bladeren; rijpe vruchten voor roedjak.
Melindjo - Gnetum gnemon L. - Jong blad, bloeiwijze, vrucht. Emping.
Nangka - Artocarpus integra MEHR. - Jonge bloeiwijze, 3-4 mnd. oude vrucht, zaden.
Markieza - Passiflora quadrangularis L. - Jonge, onrijpe vruchten; rijpe voor roedjak (cultuur boven 200 m).
Oebi - Dioscorea alata L. - Jonge bladeren.
Pakoe - Diplazium sp. (etc.) - Knollen (brassmaak).
Papaja - Carica papaya L. - Jong blad, bloeiwijzen. bloemknoppen en vruchten.
Pari - Momordiea charantia L. - Jong blad, -vruchten; vooral volwassen vruchten.
Petel - Parkia speciosa HORT. - Zaden. Ook bloembodem der afgevallen bloeiwijzen.
Petel tjina - Leucaena glauca BENTH. - Jong blad en -peulen; bloemknoppen, zaden.
Petsai - Brassica pekinensis RUPR. - Bladeren.
Pisang - Musa paradisiaca L. - Toppen der bloeiwijzen, zeer jonge vruchten.
Ranti - Solanum nigrum L. - Jonge bladeren, onrijpe en rijpe vruchten.
Reboeng - Bambusa sp. - Het hart der jonge spruiten (onder of juist op de grond).
Salade aer - Nasturtium officinale R. BR. - Jonge bladeren.
Sawi - Brassica juncea Coss. - Bladeren.
Semangka - Citrullus vulgaris Schrad. - Ook jonge vrucht. Geroosterd zaad = kwatji.
Srigoengoe - Clerodendrum serratum SPRENG. - Bladeren.
Soekoen - Artocarpus communis Forst. - Jonge en rijpe vruchten.
(Sur. postelein) - Talinum triangulare Willd. - Jonge scheuten.
Soeweg - Amorphophallus campurmlalus Bl. - Jonge spruiten, knollen.
Takokak - Solanum torvum Sw. - Jonge vruchten.
Tales - Colocasia esculenta SCHOTT - Jonge bladeren en bladstelen. Knollen.
Taraté - Nelumbium nelumbo DRUCE - Wortelstokken, jonge blad knoppen. Zaden.
Teboe telor - Saccharum edule HASSK. - Jonge bloempluimen.
Tempoeh wijang - Sonchus oleraceus L. (etc.) - Bladeren.
Terong - Solanum melongena L. - Niet te oude vruchten.
Tikim - Hydrocotyle sibthorpioides LAM. - Planten in haar geheel.
Toeri - Sesbania grandiflora PERS. - Jonge bladeren en peulen. Bloemen.
Wedoesan - Polygonum perfoliatum L. (onkruid) - Jonge bladeren en stengeltoppen.
Woedani - Quisqualis indica L. - Jonge scheuten.
Ned. volksnamen:
aardnoot = katjang tanah;
aubergine = terong;
banaan = pisang;
bataat = ketela rambat;
bieslook = langkio;
broodboom = soekoen of kloewih;
cassave = ketela pohon;
Chinese kool = petsai;
gember = djahé;
hanekam = iler;
klapper = kelapa;
komkommer = ketimoen;
kool = kobis;
koolboom = kolbanda;
knoflook = bawang poetih;
limaboon = kratok;
lotus = taraté:
moerbei = bebesaran;
pompoen = laboe (merah);
postelein = krokot;
rijstboon = katjang otji;
sebyariboon = kratok;
springkomkommer = pari;
tamarinde = asam;
waterkers = salade aer;
watermeloen — semangka;
zwarte nachtschade = ranti.
Veel voorkomende Indon. synoniemen:
bligo = koendoer;
engkol = kobis;
erbis = markisa;
etjeng = gendjer;
gedang (Jav.) = pisang;
gedarig (Soend.) = papaja;
gelang = krokot;
kates = papaja;
kaspé = ketela pohon:
katjang iris = goedé;
pakis = pakoe;
sampen = ketela pohon;
tjabé = lombok;
waloeh = laboe (merah);
waloch kendi = laboe aer.
Europese groenten in Indonesië
Cursief is alleen goed in de bergen te telen (soms alleen op zeer grote hoogte); gespatieerd is alleen goed in de laagvlakte en in de lagere bergstreken te telen. De overige groenten kunnen zowel in de bergen als in de laagvlakte geteeld worden.
Blad- en stengelgroenten
andijvie
asperge
bloemkool (Eur. rassen)
bloemkool (Ind. rassen)
boerenkool
Brussels witlof
Chinese kool
Nw Zeel. spinazie
postelein
prei
rabarber
rode kool
savoye kool
sla
spruitkool
witte kool (uit zaad)
idem (van stek)
Peulvruchten
boon (Phaseolus vulgaris L.)
capucijner
erwt
peul
tuinboon
Vruchtgroenten en andere gewassen
aardbei
artisjok
a u g u r k
bladselderie
k o m k o m m e r
m e l o e n
peterselie
selderie
tomaat
Wortel-, knol- en bolgewassen
aardappel (in de Indon. keuken een groente)
biet
koolraap
koolrabi
knolselderie
Meiraap
radijs
ramenas
schorseneer
sjalot
wortel
Tenslotte enkele opmerkingen over de cultuur van Eur. groenten in Indon.
Aardbei: rassen, welke bloeien bij korte dag, geven de meeste kans op een goed resultaat. Gebreken is, dat Verbeterde Leeuwenstein een goed ras is.
Andijvie: men teelt geen krulandijvie, omdat deze bij aanhoudend regenweer gaat rotten. Aanbevolen ras: Breedblad Volhart.
Artisjok: komt alleen hoog in het gebergte, op minstens 1500 m, tot bloei.
Asperge: de kwaliteit van asperge liet tot nu toe veel te wensen over. Vereist veel zorg, wat niet steeds lonend bleek te zijn. I.v.m. het spoedige bederf moet een snelle afzet mogelijk zijn. Asperges in blik worden, vooral in de Chin. keuken, vrij veel gebruikt.
Chinese kool of petsai kan zowel hoog als laag geteeld worden. doch het beste resultaat verkrijgt men tussen 500 en 900 m boven zee. Goede rassen zijn: Granaat en Petsai Sendai = Wong Bok. Het zaad wordt veel uit China ingevoerd.
Biet: heeft koude nodig voor de bloei. Het zaad wordt ingevoerd. Goede rassen zijn: Egyptische en Sutton Globe.
Bloemkool: van de Indiase rassen Patna Early, Patna Late ! wordt thans in Indon. zaad gewonnen, dat beter resultaat geeft dan het geïmporteerde zaad. Aanbevolen ras voor grote hoogte liefst boven 1500 m) : Lecerf.
Meloen (Jav. Blewai: wordt in de O. moesson in het droge O. Java. vooral op de waterhoudende mergelgronden, veel geteeld.
Peulgewassen: de Ned. rassen, vooral van capucijner, erwt en peul, leveren ook op grote hoogte boven zee i.h.a. nog geen goed resultaat op. Zeer goed slaagt de Indon. bruine boon (z. Boentjis). De tuinboon is alleen mogelijk op ten minste 1500 m boven zee en dan is het product nog klein en de opbrengst gering.
Rabarber: beneden 700 m is de kwaliteit slecht; te korte stelen, weinig uitstoeling, slechte smaak.
Sla: de meeste slarassen vormen in de laagvlakte geen of onvoldoende krop. Goede
rassen zijn: Meikoningin en Zwart Duits.
Spruitkool: heeft alleen kans van slagen op zeer grote hoogte nl. boven 1700 m. Tomaat: wordt, vooral in O. Java in de O. moesson door de bevolking in toenemende mate op het veld gekweekt. Heeft geen last van slijmziekte (Bacillus solanacearum), indien op takokak (Solarium torvum Sw.) geënt, doch dit is voor de praktijk te bewerkelijk. Om deze slijmziekte zoveel mogelijk te vermijden moet men vruchtwisseling toepassen.
Witte kool: is bij de Indon. bevolking zeer gewild. Naast hun eigen sjalot (bawang merah) is dit thans één van de meest gebruikte groenten. De cultuur is in de laatste decenniën sterk uitgebreid. 20 jaar geleden werd witte kool alleen in de bergen in enkele groentencentra geteeld, meest van stek, soms uit zaad; later is men in O.Java begonnen met de teelt uit zaad in de lagere streken (ca 300 m boven zeci. wat uitstekend lukte. Omdat witte kool als niet al te jonge plant koude behoeft om te bloeien en in de bergen aan deze koudebehoefte nog niet voldaan wordt, moet zaad ingevoerd worden. Aanbevolen ras: Roem van Enkhuizen (z. ook Kool in Indon . Wortel (Daucus carota L.): De cultuur lukt het beste in de bergen, waar ook zaad gewonnen wordt, doch in de praktijk wordt de kwaliteit steeds slechter, nl. het lichter gekleurde hart wordt steeds groter en meer verhout, zodat invoer van zaad aanbeveling verdient. Goede rassen zijn: Nantes en Amsterdamse Bak.
H. F. WATERSCHOOT.