1. (bodemk.) Laag en vochtig tot dras gebied, dat oorspronkelijk meestal bebost is geweest (elzen). Later meestal tot grasland ontgonnen.
De naam b. komt nog in vele perceelsnamen voor. Synoniem: goor.2. (bosb.) In de bosexploitatie noemt men b. het ondereinde van een boomstam, voor zover dit in de grond heeft gezeten en waarvan de wortels zijn weggekapt.
3. (veet.) Dij, achterknie en schenkel worden in de beoordelingsleer gezamenlijk wel b. genoemd. Ook verstaat men er wel onder de achterkant van de dij en de schenkel.