systeem van zeer fijne vloeibare of vaste deeltjes (meestal 10-20 μ) in een gas. In land- en tuinb. worden in hoofdzaak insecticiden in aërosolvorm toegepast; fungiciden-a. zijn nog slechts weinig ontwikkeld.
Het insecticide wordt direct of met behulp van een oplosmiddel opgelost in een onder geringe druk vloeibaar gemaakt gas, dat gewoonlijk in een „bom" opgesloten wordt. Uit een zeer kleine opening laat men het gas uitstromen, waarbij de insecticiden en eventueel gebruikte oplosmiddelen in uiterst fijn verdeelde toestand meegevoerd worden. Als vloeibaar te maken gassen worden in aërosolbommen vooral gebruikt methylchloride en ‘Freon’ (‘Freon 12’ is dichloordifluormethaan). A. met insecticiden worden in Ned. uitsluitend in kassen gebruikt; men kent a. met DDT, parathion, TEP, pyrethrum, azobenzeen en mengsels van genoemde stoffen, o.a. parathion en azobenzeen.