(Indon.) Het Indon. woord adat heeft de betekenis van het woord ‘gewoonte’. A. is dus gewoonterecht.
Het is Prof. C. VAN VOLLENHOVEN geweest, die duidelijk in het licht stelde de stelselmatigheid en de samenhang, die dit gewoonterecht in Indon. bezit. Sedert werd bij de rechtspleging steeds rekening met het a. gehouden, ofschoon het nimmer tot een codificatie ervan is gekomen. Echter is veel op dit gebied verzameld in de ‘Adatrechtbundels’ en de ‘Pandecten van het adatrecht’. Van deze laatste mogen hier genoemd worden de delen I tot en met IV, welke over grond- en waterrechten handelen. Van de hand van Prof. VAN VOLLENHOVEN mogen nog de publicaties genoemd worden: ‘Het A. van Ned. Indië’; ‘Miskenningen van het A.’ (1909); ‘Een adatwetboekje voor heel Indië' (1910:: en in het bijzonder: ‘De Indonesiër cn zijn Grond’ (1925); terwijl verder van B. TER HAAR: ‘Beginselen en Stelsel van het A.’ (1939) kan worden aanbevolen.