wet v. 14 Juli 1910 met verschil), bepalingen ten aanzien v. houders v. trekhonden; zij zijn gehouden a/e zekere maat (hoogte) v/d hond en een bepaald tuig. De lichamelijke gesteldheid v/d hond moet goed zijn.
Art. 4 v. bedoelde wet verbiedt den geleider een hondenkar te gebruiken anders dan met inachtneming v/d voorschriften omtrent de bespanning, de bevrachting en de snelheid. Het is den bestuurder verboden, o/d kar plaats te nemen en zich d/d hond te laten voorttrekken.