zeevisch, a/d Ned. kust voork. als haring, ansjovis, sprot, elft, fint en sardine (sporadisch), De h. bevolkt in ontzaglijke scholen de N.-Atl. Oc., N. en O.-zee e/d zee ten N. v.
Azië. De h. u/d Noordzee wordt gezouten en heet dan pekelharing de h. u/d Zeeuwsche wateren versch gegeten als panharing of gerookt (bokking). De eerste gevangen h. (maatjesharing) is nog onrijp en vet, de latere heeft meer hom en kuit (volle h.), de nog later gevangene is uitgepaaid, mist dus hom en kuit (ijle h.). De vangst geschiedde vroeger speciaal met haringbuizen, pinken en hoekers, later niet → hommen en loggers, tegenw. hoofdzakelijk met stoomtrawlers of treiters.