paling, slangvormige zoetwater → beenvisch met zeer kleine → schubben en doorloopende rug-, staart-en aarsvin; geen buikvinnen. Trekt in den herfst naar zee om kuit te schieten in de diepten van den Atl.
Oceaan. In het voorjaar trekken de glasaaltjes de W.-Europeesche rivieren binnen. A. kan zich tijdens den trek geruimen tijd buiten het water voortbewegen.