Homo-erotisch woordenboek

Arendo Joustra (1988)

Gepubliceerd op 22-05-2017

trut

betekenis & definitie

vrouwelijk type homoseksueel; ook pesterige aanspreekvorm van nichten onderling.

Dan val ik zelfs soms wel eens net uit de toon, want ik loop vaak als trut over de straat, maar dat geeft niet, het gaat tòch lekker. (Prostitué in Uschi, 1971). ‘God, trut, waar zit je?’ begon hij. ‘Thuis.’ ‘Wat thuis, moet je bevallen of zo?’ (Bullinga, 1982). Trut is Bargoens voor vrouwelijk geslachtsdeel en betekent eigenlijk iets zachts, weeks. (Heestermans, 1977). Ook trutnicht, homo die zich piekfijn verzorgt. Ik ben mee uit genomen door die sjieke trutnichten daar, die willen iets van me kopen. (Van Manen, 1984).