al vele eeuwen een koosnaampje van homo's onderling
Oortman merkte ‘dat deselve personen in hun discours (aan het einde van de achttiende eeuw) elkander kind noemden, meestal twee aan twee zaten, elkander de knie streelden en den arm om het lijf hielden’. (Van der Meer, 1984:156). ‘God kind ik hen blij voor je, maar natuurlijk’, zei hij beledigd als een oude matrone. (Bijsterbosch, 1985:51). Ook kindje. Kindje, kindje, valt er eindelijk es een zonnestraal in je grauwe bestaan, en dan krijg je dit. (Van Manen, 1984). Ook prinsenkind. Ikzelf ineengekrompen, de klappertandende reus die waakt over een dromend prinsenkind. (Rosseels, 1981). Zie prinsje.