Gepubliceerd op 05-05-2017

Taal

betekenis & definitie

Is Nederlands een moeilijke taal?

Veel Nederlands noemen het Nederlands een moeilijke taal. Ze zijn daar waarschijnlijk een beetje trots op: wij spreken toch maar mooi een hele moeilijke taal. Het hangt af van de herkomsttaal of het Nederlands moeilijk ‘is’. Vanuit het Duits is Nederlands niet moeilijk, vanuit het Arabisch wel.

Wat voor veel niet-Nederlanders moeilijk is? Dat veel woorden zowel een concrete als een abstracte betekenis. Dat beseffen Nederlanders niet maar ze weten precies welke betekenis bedoeld wordt. Een paar voorbeelden. Je plaats weten. Een ‘plaats’ is ook een dorp of een stad. We gaan met u in zee (na een sollicitatiegesprek). De kandidate begreep er niets van. Op de hoogte zijn. Het woord ‘hoog is wel bekend, maar dit zette de luisteraar wel op het verkeerde been. Op het verkeerde been. Tja.

Bovendien hebben sommige woorden tientallen betekenissen. Lekker weertje. Een lekkerbek. Een lekker lopende zin. Lekker eten. Een lekker ding. Lekkere jongen ben je.

Taal in de vakken. Taalgericht vakonderwijs.

Om schoolsucces te hebben is een goede beheersing van de Nederlandse taal noodzakelijk. Maar er zijn drie verschillende ‘Nederlandse talen’: DAT, CAT en ‘algemene schooltaal’. Het merkwaardige fenomeen doet zich voor dat jongeren die uitstekend Nederlands spreken soms niet in staat zijn om een schoolboektekst te lezen. Hoe komt dat?

a. Op de lagere school is er nog weinig verschil tussen mondeling taalgebruik en de taal in de boeken. Wat een kind nodig heeft is: Dagelijkse Algemene Taal, ‘DAT’
b. Bij echte vaktaal wordt “CAT’-taal gebruikt: Cognitieve Abstracte Taal.
c. In het voortgezet onderwijs staat in boeken steeds vaker schrijftaal. De woorden die daarbij gebruikt worden komen weinig voor. Docenten realiseren zich dit vaak niet omdat zij uit een milieu komen waarin die weinig frequente woorden wél worden gebruikt.

Laten we als voorbeeld nemen het smelten van een ijsblokje. Een docent zal het woord ‘aggregatietoestand’ (ijs, water, lucht) ongetwijfeld uitleggen. Dat is b, CAT taal. Maar voor allochtone leerlingen én voor autochtone jongeren met laagopgeleide ouders zit de moeilijkheid ergens anders, bij c.

In de tekst staat bijvoorbeeld: vaste vorm, vloeibare vorm, overgaat. Maar ook: welke conclusie kan je trekken uit... Of: naar aanleiding van… Of: wat is de relatie tussen X en Y? Of: ermee in aanraking komt. Bovengenoemde leerlingen missen de boot omdat ze die weinig frequente woorden en die abstracte taal van huis uit niet meekrijgen. (N.B. ‘missen de boot’ … ‘van huis uit’ … ‘meekrijgen’)

Dit taalgebruik is een tussengebied tussen DAT en CAT. In de taalkunde legt een nieuwe stroming (‘Taalgericht Vakonderwijs’) er nadruk op dat alle docenten, dus in alle vakken, leerlingen deze ‘tussentaal’ zouden moeten aanleren. Het kennen van die taal is voor leerlingen noodzakelijk om in het onderwijs verder te komen. (v.d. Laarschot).

Taal. Uit een schoolboek voor het vmbo over banketbakken

Een citaat uit een schoolboek voor het vmbo (lage niveaus) over banketbakken:

’Zetmeel is een stof die in meel voorkomt en tijdens het bakken vocht bindt’. Wat kan een gemiddelde vmbo leerling hiervan snappen? Het is voor de leerling te hopen dat de leraar niet alleen verstand heeft van banketbakken maar ook van taal en taalontwikkeling.

Zetmeel is een stof… stof ligt op de grond. …die in meel voorkomt… onbegrijpelijk (die in meel zit). …tijdens… schrijftaalwoord. …vocht … schrijftaalwoord. …bindt …. waar is het touw?

Taal. Nederlandse taal lezen.

Wilt u begrijpen hoe moeilijk het is als migranten een brief krijgen van school, van het energiebedrijf of van de belastingdienst? Ervaar hieronder zelf hoe dat voelt.

Taalkundigen hebben frequentietabellen gemaakt van het aantal keren dat een bepaald woord in de Nederlandse taal wordt gebruikt. Stel dat u al zestig procent van de meest gebruikte woorden kent, dan begrijpt u van een onbekende tekst het onderstaande:

Versie (60 %):

We moeten ----, zei een ---------- uit Singapore tegen ----. We hebben geen ----- meer. Singapore is maar een kleine ---- met een sterk ---- ----. We -------- met --- ------ dat we niet ---- kunnen. -------- ---- ik ------ een ---- met een --- aan --- ---- , het --- --- ----. Voor de ---- mensen is dit nog --- de ---- ---- van-----, maar dat is een niet meer te ----- ----- geworden.

Stel dat u tachtig procent van de meest gebruikte woorden in de Nederlandse taal kent, dan leest u dit:

Versie (80 %):

We moeten ----, zei een ------- uit Singapore tegen me. We hebben geen ----- meer. Singapore is maar een kleine ---- met een sterk groeiende bevolking. We -------- met zo’n ------ dat we niet anders kunnen. -------- ---- ik iedereen een huis met een --- aan beide ----, het liefst er ------. Voor de meeste mensen is dit nog steeds de ---- ---- van wonen, maar dat is een niet meer te ----- ----- geworden.

U ziet wat het probleem is. De woorden die u het meest nodig hebt, de kernwoorden, juist die ontbreken omdat die relatief weinig in de taal voorkomen. Aan de zestig procent meest voorkomende woorden hebt u bij een onbekende tekst blijkbaar niet veel.

Als u alle woorden zou kennen, dan las u:

We moeten omhoog zei een architect uit Singapore tegen me. We hebben geen ruimte meer. Singapore is maar een kleine staat met een sterk groeiende bevolking. We kampen met zo’n ruimtegebrek dat we niet anders kunnen.

Natuurlijk gun ik iedereen een huis met een balkon aan beide zijden, het liefst er omheen. Voor de meeste mensen is dit nog steeds de ideale manier van wonen, maar dat is een niet meer te realiseren ideaal geworden. (M. Hajer 1995)