Handelslexicon

J. Hagers (1910)

Gepubliceerd op 13-03-2019

Geld

betekenis & definitie

Geld - in het algemeen is geld alles, wat dienst doet als waardemeter en ruilmiddel. In het dagelijksch leven worden echter munten, munt- en bankpapier geld genoemd.

In de kindsheid van den handel bestond deze alleen in het ruilen van waar tegen waar, een voorwerp voor een ander voorwerp, bv. vee tegen kleederen of sieraden, graan tegen wapens, enz. Zoolang het geld als ruilmiddel ontbrak moet de handel wel zeer moeilijk geweest zijn en niet zelden verliezen ten gevolge gehad hebben, daar het in ruil aangeboden voorwerp maar zeer zelden geheel gelijk van waarde zal geweest zijn als hetgeen daartegenover werd aangeboden. De behoefte schiep zich derhalve een middel dat ten naastenbij het verschil van den prijs zou kunnen vereffenen, doch zich later van zelf tot waardemeter van alle koopbare en verkoopbare zaken moest verheffen. Voor men daartoe van edele metalen gebruik maakte, waarvan de opdelving en vermunting reeds een zekere mate van ontwikkeling veronderstelt, zijn verschillende voorwerpen als geld gebezigd. Het meest scheen daartoe zulke dingen geschikt, wier waarde niet veel veranderde en die dus niet te zeldzaam, maar ook niet in elke verlangde hoeveelheid gevonden of voortgebracht konden worden en die ook niet licht aan bederf onderhevig, gemakkelijk te vervoeren waren en zich lieten verbergen. Deze eigenschappen bezitten de edele metalen, goud en zilver, waarvan thans geld gemunt wordt, in de hoogste mate. Doch zoolang de bewerking daarvan onbekend was, hebben vee, granen, vellen, pelswerk, schelpen, pakjes thee, tabak, cacaoboonen, enz. als geld gediend en dergelijke voorwerpen van waarde, dienen zelfs thans nog bij wilde volkeren als geld.

De gouden en zilveren baren waarmede men in reeds gevorderde tijden betaalde, waren echter nog geen geschikt betaalmiddel. Het gewicht liet zich gemakkelijk bepalen, doch het onderzoek naar het gehalte, bleef, zelfs voor de bekwaamsten een moeilijke arbeid. Ook was een baar edel metaal voor inkoop van voorwerpen van weinig waarde te veel waard, en bleef dus ongeschikt, zelfs toen, zooals later plaats had, het merk van een aanzienlijk vorst of van een rijk koopman, voor de juistheid van het fijn gewicht, borg stond. De verdere stap om de edele metalen te munten, d. i. in grootere en kleinere stukken van volkomen bepaalde grootte en de waardeverhouding der verschillende geldstukken vast te stellen, maakte eerst van het geld naar ons begrip, eene munt, de eigenschap bezittende als betalingsmiddel en als waardemeter te dienen. In de wetenschappelijke beteekenis des woords zijn alleen die stukken geld, wier metaalwaarde met de waarde tegen welke zij moeten worden aangenomen overeenkomt. In dezen zin zijn alleen gouden munten als goud te beschouwen.

— Price, Money and its relations to prices. London, Sonnenschein. M 3.—. — Soda, K., Geld und Wert. Eine log. Studie.

Tübingen, Mohr. M 4.—. — Wagner, Ad., Sozial-ökonomische Theorie des Geldes und Geldwesens. Leipzig, Winter. M 12.—. — Withers, The Meaning of Money. London, Smith, Eider & Co.

— Bayer, Fel., Geldherrschaft u. Volkswirtschaft. Eine Studie. Wien, Lehmann &W. M. 1.—. — Geldwirtschaft u. Vermögensanlage. Von v. B. Oldenburg, G. Stalling’s Verl. M 1.80; geb. M. 2.35. — Helfferich, K., Geld und Banken.

1. TI. Das Geld. 2 Aufl. Lpzg., Hirschfeld. M 17.50. — Hoffman, M., Der Geldhandel d. deut. Juden während d. Mittelaters bis zum J. 1350. Lpzg., Duncker & H. M 5.50.

— Obst, G., Geld-, Banku. Börsenwesen. 6 Aufl. Lpzg., Poeschel. Geb. M 4.80. — Singer K., Die Motive der indischen Geldreform. (VI, 114 S). Strassburg, Trübner. M 3.—.

— Berliner, M., Geld u. Währung. Vortrag. Hann., Hahn. M —.40. — Dodd, Agnes F., History of money in the British Empire and the United States. Longmans. 5 sh. netto. — Henze, A., Das Geld aller Völker. Nachschlagebuch f. Kontor u. Bureau.

I. Serie (Belgien, Bulgarien, Dänemark, Deutsches Reich) L.-N., A. Henze. M 2.—. — Heyn, 0., Erfordernisse d., Geldes. Beitrag z. Geldtheorie. L., Deichert. M —.75.

— Rühl, F., Das Geldwesen Spaniens seit d. J. 1712. Strassbg., Trübner. M 8.—.

— Knapp, G. F., Staatliche Theorie des Geldes. M. 10.—.

— Rochussen, W. J., Studies over Geld- en Muntwezen. f 3.—.

< >