Groot wielerwoordenboek

Marc de Coster (2009)

Gepubliceerd op 25-05-2017

vélocipède

betekenis & definitie

De eerste bestuurbare loopfiets met pedalen. Sedert ca. 1824. Het woord is een samenstelling van het Latijnse ‘velox, velocis’ (snel) en ‘pes, pedis’ (voet). In de volksmond werd het vaak verbasterd tot ‘vielesepee’. Alhoewel het hier om een primitieve houten constructie ging, konden er al snelheden van meer dan 25 kilometer per uur mee worden gehaald. In Parijs werden er destijds, naast paardenkoersen, ook snelheidsraces met vélocipèdes gehouden. Een zekere Polocini was de winnaar van de eerste race. Hij legde het parcours (1200 meter) in iets meer dan tweeënhalve minuut af. De Engelse kampioen James Moore werd de eerste vedette van de wielersport. In 1869 werd in Deventer door de plaatselijke smid de eerste Nederlandse fabriek van vélocipèdes opgericht. En op 22 oktober 1871 werd (eveneens in Deventer) de eerste wielerclub opgericht onder de naam ‘Vélocipède Club Immer Weiter’. Nog in de negentiende eeuw stelde de Nederlandse taalkundige De Vries voor om als vertaling van vélocipède de term ‘wieler’te gebruiken (de berijder van het vehikel zou dan een ‘wielenaar’ worden genoemd). Alternatieve benamingen waren o.a. trapwagen, loopwieler, snelvoeter en zelfkar. Veel later werden termen zoals rijwiel en fiets geïntroduceerd. Fransen en Belgen noemen de fiets nu nog altijd vélo. In het West-Vlaams werd het Franse vélocipède omgebogen tot ‘velossepeerd’ of‘flossepeerd’. Zie ook bicycle en michauline.

De Leeuwarder vélocipède-club heeft gisteren namiddag van 1 tot 4 uur de aangekondigde voorstelling gegeven op het met vlaggen versierde plein voor het paleis van justitie. (Leeuwarder Courant, 04/07/1876)

Uit de late tachtiger jaren herinner ik mij, rijdend met moeder op de weg, de eerste vélocipède te hebben gezien. Eén hoog wiel met een klein er achter. (W. ten Have: Wilhelmina prinses der Nederlanden, Eenzaam maar niet alleen. 1959)