Groot wielerwoordenboek

Marc de Coster (2009)

Gepubliceerd op 25-05-2017

sprint

betekenis & definitie

Engels voor spurt; snelheidsrit over korte afstand (meestal niet meer dan 1000 meter) waarbij snelheid, tactiek en strategie van groot belang zijn. Ook spierkracht is een niet te verwaarlozen factor (omdat je enorm snel moet kunnen demarreren). Als onderdeel van de baansport werd de sprint reeds beoefend aan het eind van de negentiende eeuw. Een sprintwedstrijd bestaat tijdens de voorritten steeds uit één manche. De uitslag van de loting om de koppositie is zeer belangrijk. Een echte sprintersklassieker is Parijs-Tours (sedert 1896), ook wel Grand Prix d’Automne genoemd.

Ik was blij toe dat er geen massasprints waren, want voor een sprinter is niets zo vervelend als je afzijdig te moeten houden. Als ik in voorkomende gevallen wel mee was gaan sprinten, had ik mezelf ongetwijfeld de vernieling in gereden. Een sprint trekt je helemaal uit elkaar. Ik kon nu zonder pijn mijn krachten sparen. (Trouw, 15/07/1992)

Vice-wereldkampioen Laurent Jalabert, ploegmakker van Breukink in de Once-ploeg, boekte in de Grand Prix Luis Puig zijn vierde overwinning binnen een week. Hij versloeg na 214 kilometer de Spanjaarden Gonzalez Salvador en Gutierrez in de sprint. (Het Parool, 22/02/1993)