Wielerbaan van hout of beton. Uit het Latijnse woord ‘pistare’ (vlak stampen). Men onderscheidt overdekte banen (meestal niet langer dan 130 meter) en buitenbanen (soms tot 500 meter lang). Syn.: ovaal; velodroom. In het Franse wielerargot: le billard.
Daar kwam de eerste renner de piste opgereden. Maar hij zwijmelde, en viel. (Karel Van Wijnendaele: Het rijke Vlaamsche wielerleven. 1942)
Zelfs de op de piste vaak gelauwerde Patrick Sercu noemde zich geen sprinter. (Joris Jacobs: Van stakkers tot afgoden. De wielersport sinds 1950. 2006)