Groot wielerwoordenboek

Marc de Coster (2009)

Gepubliceerd op 25-05-2017

jojoën

betekenis & definitie

Tijdens een wielerwedstrijd voortdurend van tempo wisselen op de flanken van een col; met rukbewegingen fietsen. De renner die tijdens de beklimming telkens wat achterop raakt en vervolgens weer weet aan te sluiten, hangt (rijdt) aan het elastiek.

Hij reed diverse malen lek en viel ook nog eens een keer of drie en jojode de hele dag tussen een eerste en een tweede peloton. (Wieler Revue, 14/04/1989)

Als de klimmers zouden willen volgen, jojoën ze me binnen de vijf minuten helemaal dood. (Elsevier, 15/07/1989)