Groot Retorisch Woordenboek

Paul Claes, Eric Hulsens (2015)

Gepubliceerd op 24-02-2017

antithese

betekenis & definitie

G antithesis ‘tegenstelling’, antitheton, L contentio ‘spanning’, contrapositum ‘oppositie’; syn. tegenstelling, oppositie, contrast; vgl. contradictie↗. Syntactisch-lexicale figuur (gedachtefiguur↗) die termen of zinnen als tegenstellingen tegenover elkaar plaatst. Het gaat om contrasterende woorden, bv. antoniemen (oxymoron↗), om uitdrukkingen met tegengestelde inhoud of om hele zinnen die in oppositie staan. De figuur wordt vaak versterkt door parallellisme↗ of chiasme↗.

De antithese is een lievelingsfiguur in antieke redevoeringen (Gorgias, Cicero), in maniëristische stijlen (asianisme, petrarkisme, marinisme, gongorisme, euphuisme) en in dialectische filosofie (Heraclitus, Hegel, Marx).

Functies:
1) reliëf. In klassieke talen wordt een idee vaak zowel positief als negatief geformuleerd (de ‘polaire uitdrukking’), bv. ‘multa, non multum’ (veel, maar niet veel zaaks); de ontkenning versterkt de hoofdgedachte
2) spanning. De pointe↗ van een epigram en de wending van een sonnet berusten vaak op antithese
3) definitie. Een relatieve definitie↗ maakt gebruik van antithese
4) redenering. Een these (stelling) wordt vaak verbonden met zijn antithese, bv. de antinomie↗ bij Kant, de these en de antithese bij Hegel (opgeheven in de synthese)

Soorten:
1) absolute antithese, bv. ‘alles of niets’
2) privatieve antithese (aanwezigheid tegenover afwezigheid van een kenmerk), bv. ‘ziende blind’
3) tegengestelde antithese, bv. l ‘Odi et amo’ (ik haat en heb lief; Catullus)
4) pseudoantithese, bv. ‘humoristisch, maar toch leuk’

Genres:
1) tweeledige staande uitdrukkingen: in lief en leed, bij hoog en laag, door dik en dun, arm en rijk, hemel en aarde, water en vuur, van de wieg tot het graf, tussen hangen en wurgen, op leven en dood
2) zegswijzen, spreekwoorden en gevleugelde woorden: ‘Ik ben wel goed, maar niet gek’, ‘De mens wikt, maar God beschikt’, ‘tussen droom en daad staan wetten in de weg’ (W. Elsschot)
3) romantitels: Le rouge et le noir (Stendhal), Oorlog en vrede (Tolstoj), Of mice and men (J. Steinbeck)
4) epigram: ‘Straf is mijn hand; maar lieflijk mijn gemoed’ (Hooft, ‘Castigatio’: de personificatie van de tuchtiging aan het woord in een opschrift voor het spinhuis, de vrouwengevangenis)

Voorbeelden:
N) ‘zoveel vreugde om marmer, dat oprijst en zoveel weemoed om marmer, dat neerligt’ (L. Couperus); ‘o schone dame/doe vieze dingen met me/en daarna mijn was’ (D. Dee, met zeugma↗); ‘Jonge Bokma. Vierkant in de fles, rond op de tong’ (reclameslogan); ‘Het goede nieuws is dat er weinig slecht nieuws is’
E) ‘Marriage has many pains, but celibacy has no pleasures’ (S. Johnson, Rasselas); ‘Never in the field of human conflict was so much owed by so many to so few’ (Nooit zijn op het gebied van menselijke conflicten zovelen zoveel verschuldigd geweest aan zo weinigen; W. Churchill over de Battle of Britain)
F) ‘À vaincre sans péril, on triomphe sans gloire’ (Een overwinning zonder risico is een zege zonder roem; P. Corneille, Le Cid); ‘Tu m’as donné ta boue et j’en ai fait de l’or’ (Je bood me modder en ik maakte dat tot goud; C. Baudelaire)
D) ‘Was dieser heute baut, reißt jener morgen ein;/wo jetzund Städte stehn, wird eine Wiese sein.’ (Wat de een vandaag bouwt, breekt een ander morgen af;/waar nu steden liggen, zal een weide komen; A. Gryphius, ‘Alles ist eitel’)
S) ‘Ayer naciste, y morirás mañana’ (Gisteren ben je geboren, morgen zal je sterven; Góngora, ‘A una rosa’)
I) ‘Pace non trovo, et non ò da far guerra’ (Vrede vind ik niet, en ik heb niets om oorlog te voeren; Petrarca)