Groot Retorisch Woordenboek

Paul Claes, Eric Hulsens (2015)

Gepubliceerd op 24-02-2017

allusie

betekenis & definitie

< L allusio; syn. toespeling, zinspeling. Intertekstuele figuur, aanduiding van iets of iemand in bedekte termen. Dit raadselachtige procedé is geliefd in hermetische poëzie.

Functies:
1) variatie, bv. de zoon van Peleus (Achilles)
2) vertoon van eruditie, bv. de dochter van Minos en Pasiphaë (Phaedra)
3) eufemisme, bv. n ‘hij gaat daar waar zelfs de keizer te voet gaat’ (naar de wc); e ‘The love that dare not speak its name’ (homofilie; A. Douglas)
4) komisch procedé, bv. de oudste burger van Brussel (Manneken Pis)

Soorten:
1) inhoudelijk: historisch (le mot de Cambronne: merde, ‘stront’); mythologisch (alles wat hij aanraakte veranderde in goud: Midas); literair (de geliefde van Dante: Beatrice); woordelijk (‘wat je daarnet zei, was laf’)
2) formeel: klankcitaat↗, perifrase↗, syntactisch citaat (Hij kwam, zag en bezon zich < Ik kwam, zag en overwon), stilistisch citaat (‘de snelvoetige Usain Bolt’ < de snelvoetige Achilles; homerisch epitheton↗)

Voorbeelden:
N) ‘De mond gaat open als een gouden doos’ (H.C. ten Berge) < ‘De dag gaat open als een gouden roos’ (Gorter)
F) ‘Il ne pense qu’à ça’ (hij denkt alleen maar aan van dattum, nl. seks)