Woordenboek der Grieksche en Romeinsche Oudheid

Z.C. de Boer, J.G. Schlimmer (1910)

Gepubliceerd op 11-06-2019

Macedonia

betekenis & definitie

Macedonia - Μακεδονία. De bakermat van het macedonische rijk is te zoeken in het landschap Emathia, ten W. van den Axius (Vardar). Hierdoor vindt men den naam Emathia ook voor Macedonia gebruikt.

Hoewel de macedonische koningen de omliggende volken aan hun heerschappij trachtten te onderwerpen, bleef Macedonia toch een onbeteekenende staat tot aan de troonsbeklimming van Philippus II in 360. Deze vergrootte zijn rijk met Paeonia, een deel van Thracia en met het gebied der grieksche volkplantingen langs de kusten op Chalcidice, en maakte van Maced. in de 24 jaren zijner regeering eene machtige zee- en landmogendheid, die den Grieken de hegemonie afdwong. Zijn zoon Alexander de Gr. zette de veroveringen op nog grooter schaal voort. In het tijdperk der diadochen werd Maced. wel tot het europeesche gedeelte van het groote rijk beperkt, doch bleef toch een machtige staat, totdat de oorlog, door Philippus III tegen de Rom. gevoerd (200–197) het in eens van Rome afhankelijk maakte. Onder zijn zoon Perseus (179–168) werd het geheel een buit der Rom., die het voorloopig in vier republieken splitsten (Amphipolis, Thessalonīca, Pella, Pelagonia), totdat het in 146 formeel tot rom. provincie werd gemaakt. De eigenlijke Macedones waren Grieken, die echter in hun ontwikkeling teruggebleven waren, daar ze door niet-grieksche, thracische en illyrische, stammen omgeven waren. Ze werden derhalve door de overige Grieken met minachting als barbaren beschouwd.