Woordenboek der Grieksche en Romeinsche Oudheid

Z.C. de Boer, J.G. Schlimmer (1910)

Gepubliceerd op 18-06-2019

Dacia

betekenis & definitie

Dacia - Δακία, thans Zevenbergen en Rumenië, rijk aan granen, hout en metalen, werd bewoond door een krijgshaftig thracisch volk (de Daci), dat voortdurend de rom. grenzen bestookte. Zie ook Getae. Domitiānus kocht van hun koning Decebalus den vrede voor eene jaarlijksche schatting; Traiānus echter onderwierp het land in twee oorlogen 101–102 en 105–107 n.

C. De verschillende gebeurtenissen uit deze oorlogen zijn op de Columna Traiani in beeld gebracht. Traianus bracht vele kolonisten naar Dacia over, vooral om de goudmijnen te bewerken.

Aureliānus liet het weder varen (270), terwijl de Gothen er bezit van namen. De rom. bewoners werden toen naar den zuidelijken oever van den Donau overgebracht, waar uit een stuk van Moesia eene nieuwe provincie Dacia Aureliani werd gevormd; later komt deze voor onder den naam Dacia ripensis, terwijl in het binnenland een nieuwe provincie Dacia mediterranea werd ingericht, hoofdstad Serdica (tgw. Sophia).