Gepubliceerd op 18-09-2017

Genius

betekenis & definitie

Genius - Beschermgeest. De genius die de Romeinen vereerden samen met Lares, Penates en Vesta, was oorspronkelijk de vergoddelijkte teelkracht van de pater familias. Aan deze genius werden offergaven gebracht op de verjaardag van de heer des huizes. Doch van oudsher werd de genius ook opgevat als beschermgeest van de huisvader, waarmee deze laatste deelachtig was aan de bescherming van het gezin vanwege de oudste stamvader van het geslacht. Door de genius zette de teelkracht van de stamvader zich voort in het levende hoofd van de familie en beschermde aldus het nageslacht. Aan de genius van de man beantwoordde de iuno van de vrouw, haar beschermgeest en de belichaming van de receptieve teelkracht. De symbolische voorstelling van de genius en iuno in het huiskapelletje van de Lares geschiedde in de vorm van een slang met kam (genius) of zonder kam (iuno).

In de Republikeinse periode overheerste in ruime mate de opvatting dat de genius de beschermgeest was, niet alleen van een persoon, doch ook van groepen van personen, een legioen b.v., of plaatsen (genius loci). Zo kwam men ertoe te spreken van de Genius van het Romeinse volk, Genius populi Romani, die een eigen tempel en een eigen feest kreeg.

Onder het principaat van Augustus kreeg het begrip genius uitzonderlijke betekenis. In de opvatting van de Romeinen groeide Augustus’ genius uit tot een hoger vergoddelijkt wezen, dat naast de keizer als diens beschermer stond. Van lieverlede is dit onderscheid tussen keizer en genius vervaagd en lag de weg naar de keizercultus open.

Het begin van de evolutie ligt bij I. Caesar. In de laatste maanden vóór zijn dood werd zijn goddelijkheid bevestigd in eredecreten. Men zwoer bij Caesars genius en men besloot in de senaat een nieuwe tempel te bouwen en voor de eredienst een eigen Hamen aan te stellen. De moord op Caesar schortte het plan op. Het werd evenwel later door Octavianus-Augustus gesteund, want deze zou dan als godszoon gelden. Reeds in 42 v.C. werd op het Forum en meer bepaald op de plaats waar het lijk van Caesar werd verbrand, een tempel gebouwd en Marcus Antonius werd de eerste priester van Divus Iulius. Een priester-sodaliteit diende hem, nl. de Luperci Iuliani. De jonge Octavianus was ter zake voorzichtig. Hij probeerde steeds aan te leunen bij de Romeinse tradities, ook in dit opzicht. Vandaar dat hij, na de overwinning op Antonius, slechts een verering duldde voor de genius van de princeps. Deze cultus verwierf spoedig een voorname plaats in de Romeinse staat. Doch dit onderscheid tussen genius en princeps werd veel over het hoofd gezien, vooral na 29 v.C. toen hij de erenaam ‘Augustus’, de Verhevene of Verheerlijkte, van de senaat kreeg. Wel was hij hiermede nog geen Divus, doch bij alle plechtigheden voor senaat of volk moesten de priesters de princeps gedenken en vieren. Zo verdween het subtiele onderscheid. Plengoffers gebeurden ter ere van de genius van Augustus. Eerst in het Oosten, waar men een door traditie gevestigde heersers- cultus kende, daarna ook in de steden van Italië, richtte men overal tempels op en organiseerde priestercolleges.

De princeps was het voorwerp van een cultus, waarin op zijn verzoek het vergoddelijkte Rome werd betrokken. Een maand na zijn dood werd hij als Divus Augustus in de staatseredienst opgenomen. Zijn echtgenote Livia werd aangesteld als zijn priesteres. Hij kreeg een eigen Hamen en een eigen priestercollege, de sodales Augustales. Andere keizers na hem werden met dezelfde eer en cultus na hun dood bedacht (zie Sodalitates), o.a. de Flaviërs, Hadrianus en Antonius. Zij hadden hun eigen sodales, doch in de 2e eeuw n.C. behield men slechts één tempel voor de Divi, waarin zij hun eigen kapel hadden.

Keizer Aurelianus is de eerste geweest, die tijdens zijn leven nog (270-274 n.C.) officieel als god werd vereerd; hij was deus et dominus natus, god krachtens zijn geboorte.