(de; -s) 1 - het met de stok met een bijna verticale opzwaai hakken, neerslaan op de bal; kan een tactische slag zijn of een slag uit onmacht: de bal lag zo diep in het gras, hij was er alleen nog maar met een chop uit te krijgen.
2 spreektaal - hakker, onbekwame golfer.
• Wij hebben er vandaag ruim vijf uur over gedaan om 18 holes te spelen. We zaten vast achter een stel ‘chops’. (PEDRO)
→ hacker
3 - gehakte slag.
Herkomst: van Eng. to chop (hakken, kappen, houwen)