Geschiedenis Lexicon

H.W.J. Volmuller (1981)

Gepubliceerd op 03-08-2020

Industrialisatie

betekenis & definitie

sociaal-economisch proces waarbij een vrij snel toenemend percentage der bevolking haar bestaan in de industrie krijgt.

Vóór de 18e eeuw kan men niet van industrialisatie spreken; in deze eeuw begon echter de zg.industriële revolutie in Engeland, die na ca. 1870 haar intrede in Nederland deed, maar pas na 1900 goed op gang kwam. omdat toen de banken zich met de financiering van de industrie gingen bezighouden; gevolgen: bevolkingsgroei en uitbreiding van verkeer en handel, welke factoren wederkerig de industrialisatie beïnvloedden. De beroepsbevolking groeide nl. met ca. 15% (ca. 60000 personen) per jaar, waarvoor werkgelegenheid geschapen moest worden. Dit betekent een hoog investeringstempo en een vergroting van de export en invoer van grondstoffen. De toeneming blijkt uit de stijging van het percentage arbeidenden in de industrie, 1899-1960: van 33,8 tot 42.2%, terwijl het in de agrarische sector daalde van 30.8 in 1899 tot 7 % in 1970. Na de Tweede Wereldoorlog werd de industrialisatie begunstigd door de → Marshallhulp, en door de samenwerking tussen werkgevers en -nemers (stakingen vonden nagenoeg niet plaats), welke sociale vrede bevorderd werd door de → Stichting van de Arbeid, en door de bijzonder gunstige geografische ligging van Nederland. De nadelige gevolgen waren bedreiging van het ruimtelijk milieu en verkeersproblemen, terwijl de landbouw het kind van de rekening werd. Met de industrialisatie kwam het sociale vraagstuk aan de orde.

België maakte voor het eerst kennis met de mechanische industrie tijdens zijn aanhechting bij Frankrijk (1795-1814). De mechanische katoenbewerking werd ingevoerd door → Lieven Bauwens rond Gent. terwijl de eerste metaalfabrieken rond Luik gevestigd werden door → William en John Cockerill. Niettegenstaande deze vroege kennismaking met de nieuwe mechanische industrie, sloeg België eerst in het 2e gedeelte der 19e eeuw definitief de weg der industrialisatie in. In 1972 bedroeg het aantal arbeiders in de industrie 31.6% van de beroepsbevolking en in de agrarische sector 4%.

Litt. J.A.de Jonge. De industrialisatie in Nederland tussen 1850—1914 (1968): R.Evalenko, Régime écon. de la Beige (1968): J.Dhondt and M.Bruwier. The industrial revolution in Bclgium and Holland. 1700—1914 (1970); J.H.van Stuijvenberg (red.). De econ. gesch. van Nederland (1977).