Geschiedenis Lexicon

H.W.J. Volmuller (1981)

Gepubliceerd op 03-08-2020

Hertog

betekenis & definitie

[<Ouddu. herizogo, die met het leger uittrekt], de aanvoerder van de heerban in een gewest van het Frankische Rijk: (later) ook burgerlijk bestuurder met vrijwel onafhankelijk gezag: (thans) hoge adellijke titel in verscheidene Europese landen. Een hertog was oorspronkelijk bij de Germaanse stammen, die geen vast koningschap kenden, een uit de aanzienlijken wegens zijn militaire kwaliteiten gekozen opperbevelhebber.

Tijdens de Merovingen was de hertog (dux). die hoger stond dan de → graaf, het tijdelijk militaire hoofd van een leger of een groep graafschappen; tijdens de Karolingen opperbevelhebber over een streek, die door een bijzonder gevaar werd bedreigd. Bij verzwakking van het centrale gezag konden vooral de grens-hertogen zich gemakkelijk onafhankelijk maken, doordat de gebrekkigheid der communicatiemiddelen aan de grenzen het meest voelbaar was en zij in verband met de oorlogen over de meeste volmachten en troepen beschikten.Litt. G.Tellenbach. Königtum und Stamme in der Werdezeit des deutschcn Reiches (1939): T.Mayer. Fürsten und Staat (1950).