Geschiedenis Lexicon

H.W.J. Volmuller (1981)

Gepubliceerd op 03-08-2020

Begijn

betekenis & definitie

rooms-katholieke vrome maagd of weduwe die samen met anderen een religieuze levenswijze beoefende die het midden hield tussen de klooster- en de lekestaat, ook Klopje genaamd. De begijnen leven in begijnhoven onder leiding van een grootmeesteres of grootjuffrouw en beloven kuisheid.

Hun naam, die ofwel teruggaat op het woord albigenzen, ofwel op de beige kleur van hun kleding, was ca. 1240-50 in heel Europa verspreid. Zij ontstonden ca. 1170 in het zuiden van het bisdom Luik en verkregen, door bemiddeling van Jakob van Vitry, in 1216 een mondelinge goedkeuring van Honorius m. Onder paus Clemens v werden op het Concilie van Vienne in 1311-12 maatregelen genomen tegen ketterijen die, naar men meende, door → begarden en begijnen werden verspreid. Toch bleven zij bestaan en kenden een nieuwe bloei in de Zuidelijke Nederlanden in de 17e eeuw. Tijdens en na de Franse revolutie ging het begijnwezen achteruit en thans zijn er vrijwel geen begijnen meer.Litt.: A.Mens. Oorsprong en betekenis van de Ned. begijnen- en begardenbeweging (1947); E.W.Mcdonnell, The beguines and beghardes in medieval culture (1954); E.G.Neumann, Rheinisches Beginen- und Begardenwesen (1960); O.NuebeL Mittelalterliche Beginen- und Sozialsiedlungen in den Niederlanden (1970); F.Vermuyten, Onze Vlaamse begijnhoven (1973).