Germanismen in het Nederlands

Dr. S. Theissen (1978)

Gepubliceerd op 11-06-2020

Hoogconjunctuur, laagconjunctuur

betekenis & definitie

Hoogconjunctuur vindt men sinds de jaren ’30: in de woordenboeken verschijnt het in de jaren ’40. Heidbuchel beschouwt het als een germanisme (D. ‘Hochkonjunktur’). Andere taalzuiveraars (bijv. het genootschap Onze Taal) zijn van mening dat het veeleer een internationale terminus technicus is, die erg moeilijk te vervangen zou zijn.
De woordenboeken zijn het weer eens oneens: volgens Van Dale en Weijnen is hoogconjunctuur een germanisme maar Verschueren, Kramers en Koenen, sinds het begin van de jaren ’70, aanvaarden het als correct Nederlands.
In de kranten treft men het aan in de eigenlijke en in de figuurlijke betekenis:

‘...dat in hoogkonjunktuur de werkgevers de KAO’s niet moeten overschrijden.’ (De Standaard, 13.10.72, p. 1)
‘...waar het volleybal werkelijk een hoogconjunctuur beleeft.’ (Het Laatste Nieuws, 13.10.72, p. 17)

Het tegengestelde van hoogconjunctuur, nl. laagconjunctuur, wordt veel minder gebruikt: men vindt het slechts in Jansonius; Kramers, die het een tijdlang vermeldde, heeft het vanaf de jaren ’70 niet meer opgenomen. In de kranten treft men het ook nog niet vaak aan:

‘...met een periode van laagconjunctuur voor de deur.' (De Groene Amsterdammer, 24.7.71, p. 3)

Het is mogelijk dat als tegenstelling van hoogconjunctuur, dat men gerust als ingeburgerd mag beschouwen, niet laagconjunctuur gebruikt wordt maar ‘crisis’.