Hoewel in wetenschappelijke kring deze term voor het geheel van volksleven en volkscultuur niet graag gebruikt wordt — het woord wordt te vaak verbonden met subjectieve beschouwingen over uitingen die niet tot het volksleven behoren — wordt folklore hier aangehouden, omdat er ook in vakkringen van neo-folklore gesproken wordt. Wat de Friese folklore betreft, de grote en snelle ontwikkelingen van de afgelopen kwarteeuw zijn niet zonder gevolgen gebleven.
Een deel van de kalenderfeesten (jaargebruiken) is kinderfolklore geworden met als neo-folkloristisch element de organisatie: Palmpasen (optochten), Pasen (vuren), Sint Maarten (optochten). St.
Nicolaas is in de commerciële sfeer geraakt en hetzelfde geldt voor het Kerstfeest. Wel is de kerstboom, die omstreeks 1930 nog bezwaren ontmoette uit godsdienstige kring, nu ingeburgerd.
Hoewel kinderfolklore, handhaven zich nog steeds de St. Maartensvuren in Rauwerderhem en omgeving, de Oudejaarsvuren in Opsterland, de Meibrand op Terschelling.
Neofolklore is de als een dorpsfeest ervaren viering van St. Pieter te Grouw (kompleet met een pseudo-Sinterklaas en Zwarte Piet), al gingen daar de laatste jaren ook stemmen op tegen een verzakelijking en moest protest worden aangetekend tegen op winst beluste middenstanders, die ook St.
Nicolaas wilden introduceren. Het gebied van Palmpaasje, Paasvuur en St.
Maartenslichtjes heeft zich na W.O.
II door bemoeiingen van scholen, buurtverenigingen e.d. uitgebreid, waarbij Ned. liedjes uit boekjes de half-dialectische rijmpjes vervangen.
Ook vallen wedstrijden te signaleren (mooiste Palmpaasje, mooiste lampion), die men oorspronkelijk niet kende, maar waarin men de invloed van de sport met zijn wedijver kan herkennen. Volksgebruiken van volwassenen handhaven zich op Schiermonnikoog (Kallemooi met Pinksteren), Ameland (massaal Sinterklaasfeest) en in mindere mate op de andere Fr. eilanden (Opkleden: Vlieland; Sunderum: Terschelling; Klozem: Schiermonnikoog).
Sinterklaas op Ameland handhaaft zich mede door het inbrengen van actuele elementen (in de uitbeelding door de Omes) en van karnavalsverschijnselen (vooral Nes). Neofolklore is het introduceren van karnaval, eerst in r.k. gemeenschappen, nu ook, beïnvloed door de horeca, op andere plaatsen en niet zelden buiten de traditionele periode.
Dat Frl. tot na de reformatie Vastenavond heeft gekend, weet men niet meer; vandaar de jonge zuidelijke aanduiding. Nieuw is ook de viering van Oud- en Nieuwjaar in een aantal dorpen in de Zuidoosthoek, waar o.m. gelden worden ingezameld en waarvoor zaken worden aangeschaft of geschonken ter verbetering of verfraaiing van de plaats of die ten goede komen aan zieken en bejaarden.
Een en ander gaat met enige nachtelijke feestelijkheid gepaard, waarbij Oldeberkoop vooropging met de aktiviteiten van de z.g. Geitefok, een naam die al lang niet meer de lading dekt.
Het Sint Thomasluiden kreeg in 1966 in Oudehorne nieuwe impulsen door het organiseren van een wedstrijd voor jongeren in zuiver klokluiden, waarbij als wisselprijs een miniatuurklokje van echte klokkespijs fungeert, geschonken door C. W.
Tempelmans Plat te Castricum.
Bij de gebruiken van de levenskring handhaven zich hier en daar oude tradities: rondgang om het kerkhof, plaatsen van een dodenhuisje (ramt) in N.O.
Frl., volgstoet te voet in plaatsen waar het kerkhof niet meer bij de kerk ligt; plaatsen van vlaggen op boerderijen (bij vrouw op het huis, bij man op de schuur), soms door speciale „flaggesetters”-clubs (Mid.-Frh). Soms komt ook neo-folklore voor: geit of schaap als geschenk door vrienden van de bruidegom als gevolg van weddenschap wie het eerst zal trouwen; erehaag door leerlingen, bedrijfs- of vakgenoten, sportlieden; het trouwen in Fr. kostuum, met schip, chais of oude auto; het plaatsen van een pop of ooievaar op huis van jonggehuwden.
Van de trad. geestelijke folklore blijken zich tot in onze tijd soms onverwacht grote resten te handhaven, vooral in de Fr. Wouden waar (meest Ned. talige) volksliederen werden genoteerd door A. („Dam”) Jaarsma, S.
J. van der Molen, Ate Doornbos (radioprogramma), Reg. Omroep Noord, alsmede sagen en sprookjes door Jaarsma, Van der Molen, dr.
Y. Poortinga en medewerkers van de Kon.
Akad. van Wetenschappen. Een groot deel van het opgetekende wacht nog op de uitgave.
Menige uiting van oude Fr. folklore kreeg een „tweede bestaan” (Zweites Dasein: vakterm), soms gemengd met sportieve elementen: tugen en ringrijden met chaisen en in Fr. kostuum; skûtsjesilen; hardrijden met arresleden (belslydjeijen); oudFr. bruiloft te Joure; het uitvoeren van oude volksdansen en ex-salondansen door in kostuum optredende dansclubs op Terschelling, Ameland en in Fr. steden (daar vaak als Skotsploech aangeduid).Soms stoelt neofolklore op georganiseerde herleving van verdwenen tradities: Bolletongersdei en Heamielkoningin te Bolsward, maar ook door navolging van vreemde voorbeelden: visserijdagen Harlingen (Vlaggetjesdag), Dokkum Lichtstad. Een tweede bestaan kregen ook: Fries kostuum, Hindelooper kostuum, Terschellinger vrouwendracht, oude scheepstypen, arreslede, chais, boerenwagen en onderdelen daarvan: wielen bij inrijhek en als decoratie van de muur (eerst in de stad, nu ook „de weg terug” op boerderijen), molens (modellen op het erf), oelebord (souvenir, versieringselement, handelsmerk).
Het volksspel wordt plaatselijk trad. beoefend, maar wel als typisch voor de streek (kooitjetipelen Ouwedyk: ’t Bildt) of het dorp (tippen: Jorwerd) beschouwd. Het kinderspel vertoont sterke verliezen en bepaalt zich vooral tot: knikkeren, touwspringen, vliegeren, hinkelen, polsspringen. Mede als gevolg van onveiligheid op de weg door het verkeer verlegt het speelterrein zich naar de speeltuin met werktuigen en mechanisch speelgoed, dat in de huiselijke kring wordt vertegenwoordigd door o.m. mini-voertuigen, op de boerderij in de gedaante van landbouwwerktuigen. Populair buitenshuis zijn autoped, rolschaatsen, blaaskokers met papieren pijltjes.
De neofolklore heeft weinig Fries-eigens en draagt soms een mondiaal karakter, maar in de veroordeling daarvan en in de romantisering of idealisering van het verleden wordt vaak vergeten, dat de oude folklore in Frl. dikwijls ook bestond uit geconserveerde of aangepaste elementen en tradities van buiten en dat zij in haar eindfase of gedaante door relicten werd gekenmerkt. Tenslotte: bij de beschrijving van Fr. folklore is vaak verzuimd rekening te houden met sociale faktoren:
bepaalde groepen distantieerden zich uit statusoverwegingen van het „volksleven”, minder-gesitueerden ontbrak het aan de middelen aan bepaalde uitingen ervan deel te nemen. Principiële beschouwingen hierover hield S. J. van der Molen op het 6de Fries Filologenkongres 1972.
Lit.: Philologia Frisica 1972 (1974).
S.J. v. d. Molen.