geb. 1814 in de nabijheid van Stettin, eerst professor der staatswetenschappen te Berlijn, trad 1847 in dienst van den toenmaligen kroonprins Maximiliaan (thans koning) van Beieren, en werd 1852 tot ministeriaalraad benoemd, 1860 in den erfelijken ridderstand verheven. Als geschiedschrijver maakte D. zich verdienstelijk door de Acla Henrici VII (2 dln.
Berlijn 1839); Geschichte des deutschcn Kaiserthums im 14 Jahrhmdert (2 dln. Berl. 1841—42); en Jahrbücher unter der Herrschaft Kuiser Otto's l (Berlijn 1840).