geb. 18 Nov. 1647, te Carlat (Le Carlat-de-Roquefort), een dorpje in Languedoc, waar zijn vader predikant was, bleef tot 1666 onder zijns vaders leiding, studeerde vervolgens te Puylaurens, en ging, op aandrang der Jezuiten, 1669 te Toulouse tot het Roomsch-catholicismus over, doch keerde reeds in het volgende jaar tot het Protestantismus terug, en vertrok naar Geneve, waar hij zijne studiën voortzette. In 1675 werd hij professor der wijsbegeerte aan de hoogeschool te Sedan; doch toen deze hoogeschool 1681 bij koninklijk besluit werd opgeheven, zag B. zich eensklaps van zijn middel van bestaan beroofd.
Reeds spoedig echter, hoezeer dan op eene sobere jaarwedde van 500gulden, werd hij als professor der wijsbegeerte en geschiedenis beroepen naar Rotterdam. Hier genoot B. de achting en vriendschap van de aanzienlijkste ingezetenen; doch in geschil geraakt met den ingebeelden en hatelijken Jurieu, wist deze het zóó ver te brengen, dat B. van zijn ambt als professor ontslagen werd. Met kalme gelatenheid droeg B. deze verongelijking, en werkte nu met des te meer ijver door aan zijn Woordenboek (hieronder vermeld), waarvan 1695 het eerste deel en 1697 de beide andere deelen het licht zageu. Zijne vijanden, met Jurieu aan het hoofd, putteden daaruit nieuwe stof om B. aan te vallen, en hem te doen voorkomen als een aanrander van het Christendom; hetgeen hun dan ook bij velen gelukte, niet hij verlichte, denkende mannen, maar bij den dommen grooten hoop. Intusschen hield B. met bezadigdheid den strijd vol tegen al die ellendige dweepers,en bragt hen ten laatste doorbondige betoogschriften geheel tot zwijgen. Hij mogt zijne zegepraal echter niet lang overleven, daar hij reeds 28 üec. 1706 stierf. Zijn Woordenboek Dictiormaire historique et critique is nog tegenw. een geacht werk, dat in alle bibliotheken van eenige beteekenis wordt aangetroffen; de nieuwste druk is die van Beuchot (16 dln. in 8°., Parijs 1820—24).