nieuw-lat. Luciliburgum, in ’t Duitsch ook wel Lülzelburg, hoofdstad van het groothertogdom Luxemburg, aan de Alzette, circa 11 mijlen bezuidoosten Brussel; 12,000 inw.; een der sterkste vestingen van Europa, en krachtens de Weener congres-acte een der 3 groote duitsche bondsvestingen, hield 1866 op eene duitsche bondsvesting te zijn, doch had toen eene pruisische bezetting, die echter de vesting ontruimd heeft 1867 krachtens de minnelijke schikking lusschen Pruisen en Frankrijk getroffen, waarbij tevens bepaald werd dat de vestingwerken geslecht zullen worden.
De stad bestaat uit twee gedeelten, nl. de Bovenstad en de Benedenstad, welke laatste doorstroomd wordt door de Alzette. De stad L. is twee keeren vreeselijk geteisterd door brand: 1) in 1509, toen de St.Michielskerk en 180 huizen eene prooi der vlammen werden; 2) in 1554, toen eene menigte vaten buskrnit, die onder het Minderbroederklooster geborgen lagen, dit klooster in de lucht deden vliegen en nagenoeg de gansche stad in eenen puinhoop verkeerden. Op last van koning Filips II werd L. in allerijl weder opgebonwd, en werden toen de straten breeder aangelegd, dan ze geweest waren; doch reeds in het volgende jaar (1555) werd L. door de pest bezocht en nagenoeg geheel ontvolkt. Dikwijls is L. door vijandelijke legermacht veroverd, en wel: door de Franschen 984,1479,1542,1543,1684 en 1702. Over het algemeen heeft L. het lot gedeeld van de katholieke Nederlanden. In 1795 weder door de Franschen bemachtigd, was L. onder de Republiek en het Keizerrijk de hoofdplaats van het fransche departement der Wouden (des Forèls). Het is de residentie van den stadhouder des groolhertogs, zijnde thans prins Hendrik der Nederlanden, broeder van koning Willem lil.