d. i. Jan-Os, schertsende benaming, waarmede men het geheele engelsche volk bestempelt, waarschijnlijk uithoofde van de ongeschiktheid (of ongeneigdheid ?) der Ëngelschen, om zich naar de gewoonten en gebruiken van andere landen te schikken, wanneer ze zich buiten hun land bevinden.
In Engeland zelf is de benaming J.-B. het zinnebeeld van engelsche degelijkheid (rechtschapenheid en goede trouw, onder een uiterlijk, dat zich niet bedriegelijk gepolijst vertoont).