geb. 11 Sept. 1741 te Parchim, eerst professor aan het Joachimsthaler gymnasium te Berlijn, vervolgens leeraar van den kroonprins (later koning Frederik Wilhelm III), daarna hoofddirecteur van den schouwburg te Berlijn, woonde van 1794 tot 1798 te Schwerin, daarna weder te Berlijn, en stierf te Parchim 28 Juni 1802. Van zijne esthetische en populair-philosophische schriften (12 dln.
Berlijn 1801—1806; 2e druk 1851) verdienen inzonderheid melding: Philosoph für die Welt (2 dln. Leipzig 1788); Fürstenspiegel (Leipzig 1798; 2e druk 1802), en de uitmuntende zedenschets van dien tijd Lorenz Stark (Leipzig 1795 en 1801). Ook heeft men van hem eene verdienstelijke Theorie van het Gebarenspel (1785), in het Fransch vertaald, Théorie de la mimigue (1788).