zweedsch taalkenner en oudheid-onderzoeker, diende sedert 1783 in de koninklijke kanselarij, sedert 1789 als tolk voor het Turksch; ging 1795 als gezantschaps-secretaris naar Constantinopel,bezocht Jeruzalem en Troas, werd in 1797 door zijne regering teruggeroepen, hield omstreeks 1800 eenigen tijd verblijf te Gòttingen, ging 1802 als gezantschaps-secretaris naar 's Gravenhage, werd in 1803 als zoodanig verplaatst naar Parijs, doch moest reeds in 1804 ook deze plaats weder verlaten. Sedert leefde hij, ondersteund door de hertogin van Devonshire, geheel aan eeneri letterkundigen werkkring gewijd, te Rome, waar hij in 1819 stierf.
Onder zijne geschriften, die van eene veelomvattende kennis der oostersche en vvestersehe talen getuigen, is het belangrijkste: Inscrizione greca sopra una lamina di piombo trovala in uns epolcro nette vicinanze d'Atene (Rome 1813).