(vicomte), geb. 4 Sept. 1769 te St. Malo, trad 1786 in krijgsdienst, bereisde Noord-Amerika, streed na de gevangenneming van Lodewijk XVI onder de emigranten, gaf 1797, toen hij de mogelijkheid van het herstel der bourbonsche dynastie begon te betwijfelen, zijn Essai sur les révolutions andennes et modernes (2 dln.
Londen), in het licht, werd na 18 Brumaire mede-eigenaar van den "Mercure de la France”, waarin 1801 voor het eerst zijn Atala verscheen. Middelerwijl — verhaalt Las Cases in zijn "Mémorial de Sainte-Hélène” — had C. een werk geschreven geheel in den geest der nieuwe fransche ideèn; doch daarvoor geen uitgever kunnende vinden, omdat de terugkeer tot meer godsdienstige denkbeeldenintusscben snel was gevorderd, besloot C. het bewuste geschrift geheel om te werken, en maakte er nu van zijn Génie du Christianisme ( 1802), welk werk de goedkeurende aandacht trok van Bonaparte. Deze benoemde hem tot verscheidene gezantschapsposten; doch toen de hertog van Enghien ter dood gebragt was, legde C. zijne diplomatieke betrekking neder, deed 1806—7 een godsdienstigen en poétischen pelgrimstogt, leefde vervolgens stil op zijn landgoed Val-au-Loup bij Aulnay, en verried in menig geschrift eeneu vijandigen geest tegen Napoleon. Na de inname van Parijs 1814 trad hij met goed gevolg op ten behoeve van de Bourbons, werd daarop minister van Lodewijk XVIII te Gent ; doch daar hij overhelde naar het liberalismus viel hij weldra bij den koning in ongenade. Nu wierp C. zich in de armen van het ultra-royalismus, werd 1820 gezant te Berlijn, 1821 weder minister van staat, 1822 gezant te Londen, vervolgens gevolmagtigde op het congres te Verona, en eindelijk minister van buitenlandsche zaken. Als zoodanig 6 Junij 1824 zijn ontslag bekomen hebbende, koos C. weder de zijde der oppositie, werkte bij verscheidene gelegenheden voor de belangen van het liberalismus, en was een voorname steun der liberalen. Op de mare van de Julij-omwenteling 1830 snelde hij van Dieppe naar Parijs, werd hier door het volk als in triomf ontvangen, doch verklaarde zich reeds eenige dagen later voor de zaak der Bourbons, welke hij dan ook sedert dien tijd getrouw is gebleven. Daar hij den eed aan Lodewijk Filips weigerde, trad hij uit de kamer der pairs, en gaf vervolgens een aantal legitimistische geschriften in het licht, schreef bovendien Le Congrès dé Verone (2 dln. Parijs 1838) en La me de Rancé (Parijs 1844), en stierf 4 Julij 1848. Onder den titel van Mémoires doutre-tombe (12 dln. Parijs 1849—50) verschenen zijne Gedenkschriften. Volledige editién van zijne werken bezorgde hij zelf 1826 en 1836. Had C. voor zijn ongodistische werk, dat hij later tot zijn "Génie du Christianisme” verkneedde, een uitgever kunnen vinden, dan had hij op godsdienstig gebied weliigt de zelfde onbestendigheid doen blijken als in zijne staatkundige loopbaan, hetgeen niet uitsluil, dat hij een man was van uitstekende talenten.