Geographisch- historisch woordenboek

Servaas de Bruin, D. Noothoven van Goor (1869)

Gepubliceerd op 21-10-2021

David beck

betekenis & definitie

kunstschilder, geb. 25 Mei 1621 te Delft, gest. 20 Dec. 1656 te 's Gravenhage. Hij was een leerling van den beroemden A. van Dijk en genoot de gunst van Engelands koning Karel I, die hem tot teekenmeester voor zijne zonen had gekozen.

Vervolgens schilderde hij voor dekoningen van Frankrijk en Denemarken, alsook voor Zwedens koningin Christina, die hem met gunstbewijzen overlaadde en hem zelfs tot kamerheer benoemde. Op haren last bezocht hij Duitscbland, Spanje en Italië ; in eerstgenoemd land liep B. gevaar levend begraven te zullen worden, aan welk gevaar hij louter door de spotternij van zijnen knecht ontkwam. In Duitschland zijnde, namelijk, werd B. ziek en dooreenezoo hevige flaauwte overvallen, dat men hem voor dood hield, en hij behoorlijk »afgeleid” werd. Zijne twee knechts trachtten zich over zijn afsterven te troosten met een stevig glas wiju, in de zelfde kamer waar hun heer -op stroo” lag. Toen zij de hoogte begonnen te krijgen, zeide een hunner : »Hij is bij zijn leven zulk een minnaar van de flesch geweest, dat ik toch eens proberen wil of hij ze, nn hij dood is, ook nog lust”. Dit zeggende, bragt hij B. een vol glas wijn aan de lippen. De reuk misschien van het edele vocht deed den schijndoode eenigzins bijkomen, en hij slurpte werktuigelijk een teugje naar binnen. »Waarachtig, Jan! hij lust m nog!” riep de verbaasde knecht, die nu zijnen heer het geheele glas liet leegdrinken; en van dat oogenblik herstelde B. Later in het gevolg van koningin Christina te Parijs zijnde, gaf zij hem verlof om een uitstapje naar Holland te maken; en bij die gelegenheid stierf hij te 's Gravenhage; waarschijnlijk kwam hij doorvergif om het leven.

< >