(graaf), geb. 22 April 1782 te Sveaborg in Zweden, was de oudste zoon van den 1839 gestorvenen graaf Michael A. (die van serjant tot generaal en rijksmaarschalk opgeklommen en in den gravenstand verheven was).Carl Henric was in den noorweegschen oorlog 1808 majoor en aide-de-camp van generaal Armfelt. In 1809 nam hij deel aan de omwenteling, die Gustaaf IV van den troon wierp, en werd daarvoor bevorderd tot kolonel.
In 1813 verzelde hij den kroonprins (Bernadotte) ajs adjudant naar Duitschland, doch zag zich verpligt zijn ontslag uit de dienst te nemen, daar hij zich te sterk had aangekant tegen het bondgenootschap van Zweden met Rusland tegen Frankrijk. Tot 1817 bragt hij op zijn landgoed door; toen trad hij op als hoofd van de oppositie op den Rijksdag. Doch zijne over het geheel aristocratische beginselen maakten het hem onmogelijk lang met zijne partij zamen te gaan; trouwens, hij had zich minder uit staatkundige overtuiging dan wel uit verbittering tegen den kroonprins en uit eerzucht aan de zijde der oppositie geschaard. In 1829 uam hij zijn ontslag, en werd opentlijk beschuldigd van verraad jegens de vrijheid. Te vergeefs trachtte hij zich (1833) door de openbaarmaking van zijne »Staatkundige beginselen" te regtvaardigen; wel werd hij op nieuw lid van den Rijksdag, en bleef door zijne welsprekendheid eenigen tijd een der invloedrijkste leden van dat ligchaam, doch eindelijk onttrok hij zich geheel aan het staatkundig leven, nadat hij de 1839 door hem voorgestelde grondwetsherziening had zien verwerpen.